
Henry Moore werd in zijn studietijd gegrepen door de, in die tijd revolutionaire, gedachte van truth to material. Deze gedachte ging ervan uit dat een kunstenaar als het ware een dialoog aangaat met zijn materiaal. Het gaat er niet om een van tevoren bedacht concept aan het materiaal op te leggen, maar om het beeld al werkend te laten ontstaan. Daarbij zijn de specifieke kwaliteiten van de soort steen, hout of metaal mede bepalend voor de uiteindelijke vorm van het beeld. De kunstenaar is ‘eerlijk naar’, of ‘trouw aan’ het materiaal.
Bij Moore vertaalde die trouw aan het materiaal zich ook in zijn keuze voor de steensoorten waar hij mee werkte. Hij koos voor ‘inheemse’ materialen, dat wil zeggen steensoorten die in Engeland gedolven werden. ‘Ik maakte er een punt van om inheemse materialen te gebruiken omdat ik dacht dat ik, als Engelsman, onze stenen zou moeten begrijpen. Ze waren goedkoper en ik kon naar een steenhouwer gaan en willekeurige stukken kopen. Ik probeerde Engelse stenen te gebruiken die nog niet eerder voor beeldhouwkunst waren gebruikt.’

Moore hield van de weerbarstigheid en ruwheid van die materialen en liet die karakteristieken ook terugkomen in zijn sculpturen. In 1929 maakte hij zijn eerste Reclining Figure uit Hornton Stone, een roestbruine kalksteensoort uit Oxfordshire. Het zou zijn favoriete inheemse steen worden; hiermee kon hij zijn beelden een ‘steenachtigheid’ geven die hij zo bewonderde in de pre-Colombiaans Mexicaanse kunst. ‘Sculptuur in steen moet eruit zien als steen, hard en geconcentreerd. Steen eruit laten zien als vlees en bloed, haar en kuiltjes, lijkt meer op het werk van een goochelaar’, aldus Henry Moore.
Andere materialen van Engelse bodem die Henry Moore gebruikte, waren onder andere Portland Stone, Hopton Wood Stone en Cumberland Alabaster. Van dit laatste materiaal maakte hij in 1931 de sculptuur Composition, waarin een vrouwentors te ontdekken valt. De materialen die hij weghakte voor deze figuur bewaarde hij en drie jaar later maakte hij daarmee de verbluffende Four-Piece Composition: Reclining Figure.

Na de oorlog ging hij vaker in brons werken, maar een opdracht in 1955 gaf hem de kans om met dé inheemse steensoort van Nederland te gaan werken: Baksteen. Het Bouwcentrum in Rotterdam was zeven jaar na de oprichting in 1948 aan uitbreiding toe. Voor de nieuw te bouwen vleugel aan het Weena schonk de vereniging Nederlandse Baksteenindustrie een wandreliëf dat uiteraard moest worden gemaakt van baksteen. Architect Joost Boks zocht contact met Henry Moore, die op dat moment in Londen aan het experimenteren was met wandsculpturen, gehakt uit Portland Stone.

Moore deed allerlei voorstudies. Hij ontdekte dat Nederlandse bakstenen kleiner waren dan de Engelse en zich beter leenden voor plastische vormen. Hij maakte een ontwerp dat architect Boks vertaalde in constructietekeningen met bewapeningen voor de uitstulpende vormen. Het grappige is dat het Bouwcentrum voor deze muur moest teruggrijpen op ‘ouderwets’ metselwerk, terwijl het meestal modernere, geïndustrialiseerde technieken propageerde. Er werden twee oudere, ervaren metselaars gevonden die in staat waren om de organische vormen van Moore te realiseren.

Toen de ‘Muur van Moore’ bijna klaar was, kwam de kunstenaar persoonlijk langs om de laatste sculpturale aanpassingen te doen, maar dat was niet nodig. De metselaars hadden zijn ontwerp perfect uitgevoerd. Nu is Nederland een uniek beeldhouwwerk van Henry Moore rijk, opgetrokken uit dé inheemse Nederlandse steen: Baksteen.
Mijn eerstvolgende lezing Henry Moore – Verbinding is op 18 juni voor het Sculpture Network in museum Beelden aan Zee. Informatie en reserveren: klik HIER.
Daarna ga ik op 26 juni met de lezing naar Zwolle voor de Zwolse Kunstvrienden. Informatie: klik HIER
2 Comments
Dank voor je interessante verhaal Hans. Ik verheug me op je lezing!
Tot ziens.
Leuk Benna. Dankjewel.