Toevluchtsoord van dromen

Al weken bestudeer ik ‘Das Lob der Unvernunft’, de lijvige biografie van beeldhouwer en dichter Hans Arp, geschreven door Rudolf Suter. Ik gebruik deze biografie als bron voor de lezing die ik dit voorjaar over Arp wil geven. Alle verwijzingen naar zijn gedichten zoek ik op in de Duitse ‘Gesammelte Gedichte’ of in ‘Jours effeuillés’, het verzameld werk van Jean Arp in het Frans.

Ik ben nu beland bij de behandeling van de dromen. Het woord ‘droom’ komt het meest voor in Arps poëzie. Voor hem was de wereld van de dromen en van de herinnering de werkelijke wereld. Dromen verlossen ons van het verstand, volgens Arp. Alle kunstenaars zijn dromers.

Arps opvatting over de droomwereld en de manier waarop hij dromen in zijn poëzie verwerkt, spreken me enorm aan en ontroeren me. Ik wil mijn lezing beginnen met een droom die ik zelf ooit had: Op een toneel zat een vrouw. Ze las een boek dat op haar schoot lag. Ik vroeg aan iemand hoe dit heette en die persoon zei (in het Frans): “La lèvre de dieu.” ‘De lip van god’ is de (voorlopige) titel van mijn lezing over Arp.

Alle kunstenaars zijn dromers; ik droom het graag. Door de droom kunnen we anders naar het leven kijken én naar de dood. Zoals in het prachtige gedicht ‘Repaire de Rêves’ (Toevluchtsoord van Dromen), dat Arp in 1961 schreef.

Gedicht ‘Repaire de Rêves’ in het verzamelde werk van Jean Arp ‘Jours effeuillés’

Ik geef u hier mijn eigen vertaling.

Toevluchtsoord van dromen

Monstransblikken
van een verbijsterende witheid.
Weerspannige dromen.
Vleugels verwelken.
Schedes versplinteren.
Vergankelijk tapijt
tussen de mooiste kronen.

Toevluchtsoord van dromen.
Pleisterplaats van dromen.

Je zou zeggen dat de tafel
van kristal is.
Maar hij is van water, puur en fris.
Niet de kleinste rimpel
niet de fijnste golf
valt er te zien.

In de diepe stilte van de Vogezen
ontmoette ik
grote zeilschepen zonder bemanning
die stil
door de wouden zeilden.

Een oude dode vrouw
en een oude dode boom
worden omgeven door het woud
van hun kinderen

De oneindigheid
daalt op de aarde neer.
De oneindigheid komt met blote voeten op deze aarde aan.

Vanuit de duiventil van de oneindigheid
vliegen de sterren uit
en nemen hun plaats in aan de hemel.
Pure nacht.

Een waterval
valt van zijn ladder
scheurt zijn bretels
en besluit van baan te veranderen.
Hij pelt zich af
en wordt wolk.

Een man laat een horloge achter
waar hij koekoek heeft gezegd.
Hij is vrolijk en zingt:
“L’omnibus passe.
L’omnibus passe.
Prenez l’omnibus.
Omnipotence homophage ombilical
cordon 1911-vous-plaît
cordombilical s’il vous plaît.
N’oubliez pas de prendre l’omnibus!”

Een orang die slechts
half was
wordt wakker met zijn ontbrekende deel
met de oetan.
Klaarwakker klimt hij in een boom
en zingt: “Cacao, cacao, oh, cacao!”

Tedere eeuwigheden
schieten wortel in mij.
Eindelijk eindelijk
kan ik tijd verliezen
eeuwigheidje voor eeuwigheidje
tijden lang
oneindige tijden.

De lucht stijgt op
de kleuren vloeien er uit weg.
De aarde verliest zijn witte kiemen.
De woordenpomp werkt niet meer.
Boeketten zijn gestopt met dromen.

Hans Arp, 1961

Dit gedicht ontroert me diep. De rijkdom van beelden, het onverwachte dat toch logisch is, de humor, de tederheid en de wijsheid raken me. Het is een droom en het is waar.

 

Afbeelding boven dit artikel: ‘Hoofd. Schotse lippen’, Hans Arp, 1927. Collection Géraldine Galateau.

No comment yet, add your voice below!


Add a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *