
Dichter F. Starik is beheerder van de Amsterdamse Poule des Doods, een groep dichters die bij eenzame uitvaarten (zonder familie of nabestaanden) een gedicht schrijft en voordraagt voor de overledene. Sterfelijkheid is zijn métier, zou je kunnen zeggen.
In de winter van 2012/2013 verschenen in Trouw korte columns in proza van F. Starik over de beginnende dementie van zijn moeder en over de inspanningen van hem en zijn broers om haar goed gehuisvest te krijgen. Deze reeks columns is in een iets uitgebreidere versie gebundeld in het boek ‘Moeder doen’.
Wat deze columns zo herkenbaar en toegankelijk maakt, is de constaterende stijl waarin Starik de gebeurtenissen beschrijft. Ook de meest aangrijpende momenten worden ‘feitelijk’ genoteerd en vaak met oog voor de bizarre humor die in ernstige levenssituaties schuilgaat.
Het boek is opgebouwd uit drie delen: ‘Vertrekhal’, ‘Vlucht’ en ‘Landing’ waarin de tocht beschreven wordt die de moeder aflegt van haar oude woning, via het ziekenhuis naar een verzorgingshuis. Een soort Divina Commedia dus, alleen begint deze tocht in het voorgeborchte en gaat hij via de hel naar de hemel van een (voorlopig) goede opvang voor moeder.
In het eerste deel beschrijft Starik de sluipende aftakeling van zijn moeder en de eindeloze reeks gesprekken met zorgverleners.
[mk_blockquote style=”line-style” font_family=”none”] “Ik bel voor de honderdste keer met de mevrouw van de Zorggroep, de mevrouw die de voorlichting doet, ik bel niet steeds met dezelfde mevrouw natuurlijk, maar telkens met een andere mevrouw die nu zorgadviseur van dienst is, de zorgadviseur die moeder doet,…”[/mk_blockquote]
Dan, na een val en een heupoperatie gaat het opeens heel snel. Te snel. Moeder belandt in een huis met ernstig demente mensen.
[mk_blockquote style=”line-style” font_family=”none”] “‘Wat doe ik hier?’ vraagt moeder. Ze snapt het niet. Jongste broer heeft haar opgehaald, dat gelooft ze wel, maar waarvandaan? We vertellen dat ze twee weken in het ziekenhuis gelegen heeft, met die gebroken heup. Voorzichtig voelt ze aan haar bovenbeen.
‘Het doet wel een beetje pijn,’ zegt ze.
Een verzorgster reikt haar een koekje aan. Ze houdt het koekje in haar hand, kijkt ernaar.
‘En nu zit ik hier,’ concludeert ze, ‘met dat rotkoekje.’” [/mk_blockquote]
Uiteindelijk vinden de zoons een goede plek voor moeder, waar ze weer wat opbloeit. Op een terrasje in de buurt drinken ze een kopje koffie. Moeder inspecteert de dingen die op tafel staan.[mk_blockquote style=”line-style” font_family=”none”] “Ze tilt de voorwerpen die op onze tafel staan een voor een op en noemt ze bij hun naam. ‘Grof zeezout,’ leest ze voor, en: ‘Zwarte peper.’ Suiker, herkent ze, die pot draagt geen opschrift, die weet ze zo wel, ze heeft zojuist iets te overvloedig suiker in haar koffie gestrooid, nadat ze eerst ontkend heeft suiker in haar koffie te willen, ze heeft immers koffie besteld met alles erin, dan zal er zeker genoeg suiker in zitten. Ze tilt het glaasje op met een waxinelichtje erin dat ook nog op tafel staat. ‘Kaars,’ zegt ze.” [/mk_blockquote]
Voor de moeder is constateren een overlevingsstrategie. Voor de dichter is het een poëtische stijlfiguur die deze observaties van sterfelijkheid zo buitengewoon indringend maakt.
No comment yet, add your voice below!