
Wat Rembrandt is voor Nederland, is Rubens voor België. In Antwerpen staat op de Groenplaats een beeld van de Grote Schilder dat net zo pompeus negentiende-eeuws is als ‘onze’ Grote Schilder op het Rembrandtplein. En in elke kerk in de Scheldestad duikt wel een weelderig altaarstuk op van de hand van Rubens.
Het allermooiste drieluik is ‘De Kruisafneming’ in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, rond welk stuk nu de expositie ‘Van Quinten Metsijs tot Peter Paul Rubens’ is georganiseerd. Tussen de andere drieluiken springt dit retabel eruit door zijn barokke zeggingskracht. Het middenpaneel heeft de perfecte diagonaal van rechtsboven naar linksonder, gevormd door de witte lijkwade, het grauwwitte lijk van Jezus en de bleekroze boezem en armen van de Maria’s die Jezus aan de voet van het kruis opvangen. Daaromheen vormen de overige aanwezigen, in wapperende gewaden en expressieve poses, een volmaakte ovaal.
Je ziet hier vleesgeworden verdriet, in allerlei gradaties uitgedrukt door de verschillende figuren. Als geen ander verstond Rubens de kunst om ‘vleselijk’ uitdrukking te geven aan gevoelens; soms innig, maar heel vaak flamboyant met bulkende spieren en andere welvingen. De Sint-Cristoffel die op de buitenzijde van het linkerpaneel zwoegend door het water stapt, is een enorme spierbonk met op zijn nek een bijna marsepeinen Jezuskindje.
Rubens hield zich keurig aan het contrareformatorische decreet dat het Concilie van Trente (1545 -1563) had uitgevaardigd: heiligenlevens mochten niet meer het hoofdthema zijn van altaarstukken. Naakten mochten niet meer worden afgebeeld, tenzij het heiligen waren. Dus niet meer dat geile gekrioel van zondaars en duivels in de hel.
De opdrachtgever van dit drieluik, het Kolveniersgilde, moest zich tevreden stellen met een afbeelding van hun beschermheilige op het buitenpaneel. De vraag is of ze daar rouwig om zijn geweest, want de drieluiken waren het grootste gedeelte van het jaar gesloten. Ze werden alleen op hoogdagen geopend.
Rubens beeldde weliswaar geen naakten af, maar de sensualiteit spat van zijn doeken af. Sint-Christoffel draagt een slordig geknoopte lendendoek die zomaar open kan waaien. Op Rubens’ ‘Aanbidding van de herders’, onder wemelende cupidootjes, buigt zich een vrouw over de kribbe met een formidabele boezem die nog maar net in bedwang wordt gehouden door haar jak. Midden in de winternacht ging de hemel bijna open, zal ik maar zeggen.
Curieus dat die vleselijkheid door de kerkelijke autoriteiten werd gedoogd, terwijl als gevolg van dezelfde verordening door het Concilie van Trente in de Sixtijnse Kapel de (verwaarloosbare) geslachtsdelen van de heiligen werden overschilderd met zedige draperieën. De schilder Daniele da Volterra die deze klus klaarde, hield er de bijnaam ‘il Braghettone’ aan over; de Broekenman.
Geslachtsdelen werden niet getolereerd, maar voluptueuze borsten, billen en spierbundels hingen in groten getale aan de wanden van de kerk. Ik ben ongetwijfeld te protestant om dat te snappen. Elke vogel zingt zijn lied. Laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen.
No comment yet, add your voice below!