
De lezing ‘Het Verdwijnend Perspectief’ is een tijdreis door de ruimte. Letterlijk. Ik kijk hoe schilders de ruimte weergeven op verschillende momenten in de (kunst)geschiedenis. En ik zie hoe de ruimte in elke periode een ander gevoel uitdrukt.
In de westerse kunstgeschiedenis werd de techniek van het weergeven van de ruimte vier-en-een-halve eeuw bepaald door het lijnperspectief: parallelle lijnen komen samen in een verdwijnpunt op de horizon. Je kunt gerust spreken van een dynastie van het lijnperspectief, die opkomt in de vijftiende eeuw en ondergaat aan het eind van de negentiende eeuw. Maar in elke stijlperiode in deze vier eeuwen werd de techniek toch met een andere emotionele lading toegepast. Mensen koesteren andere wensen en verlangens in verschillende tijden en dat gevoel spreekt uit het perspectief.
Nu ik de reeks heb samengesteld, stuit ik door de tijd heen toch op onverwachte parallellen. Zo hebben een tiende-eeuwse plaat uit de Codex Egberti en het beroemde knipselwerk uit 1952 van Matisse, ‘De parkiet en de zeemeermin’, dezelfde sfeer. In beide werken wordt die bepaald door de manier waarop figuren ‘tegen een achtergrond’ zijn geplaatst. In de Codex zien we een aandoenlijk naïef bootje met een groepje mensen aan boord en bij Matisse felgekleurde, weergaloos uitgeknipte bladfiguren en granaatappels.
In beide gevallen is de achtergrond wit of heel licht en helemaal verstoken van perspectivische elementen. Het werk is niet plat, er ís gewoon geen achtergrond. De figuren en objecten bewegen vrij in de ruimte. Er is nog wel iets van een onder/boven-gevoel; ze drijven als het ware in een vloeibaar medium en zullen heel langzaam naar de bodem zinken en tot stilstand komen. Hoewel er duizend jaar tussen deze twee afbeeldingen zit , ademen ze allebei een sfeer van “ruimteloosheid”.
Een andere parallel die me opvalt is van een heel andere orde en heeft meer te maken met het temperament van de kunstenaars in kwestie. Twee schilders kwam ik tegen die, aan het begin van een nieuwe kunststroming, een apocalyptisch beeld schetsten van de nieuwe werkelijkheid. Het lijkt of deze mannen de nieuwe kunststroming van hun tijd met angst en beven tegemoet zien.
De eerste schilder die een gevoel van verontrusting oproept is de vijftiende-eeuwse Paolo Uccello die zijn strakke perspectivische ruimtes met rampspoed en ellende vult. Zijn fresco ‘De Zondvloed’ is een gruwelijk beeld van ondergang. Mensen vechten voor hun leven in het stijgende water, ze klampen zich in doodsnood aan de ark vast. Het stormt en in het verdwijnpunt slaat de bliksem in.
De tweede apocalyptische schilder is de achttiende-eeuwse paardenportrettist George Stubbs, die als een van de eersten een romantisch landschap schildert. Wat een dreiging gaat daar van uit! Het witte paard is op een doodlopende rots beland, zijn weg wordt afgesneden door een kloof en een grote watervlakte. Er komt een zwaar onweer opzetten en vanonder de duistere rotsen bespringt hem een leeuw. Wij zijn dat schitterende witte paard en gaan met hem ten onder aan het natuurgeweld.
Op de tijdreis ontdek ik onverwachte parallelle lijnen die elkaar ergens op de horizon raken.
Afbeeldingen van boven naar beneden:
– De storm op het meer, Codex Egberti, 980, Stadtbibliothek Trier
– La perruche et la sirène, Henri Matisse, 1952 -1953, Stedelijk Museum Amsterdam
– De zondvloed, Paolo Uccello, 1447, Chiostro verde, Florence
– A lion attacking a horse, George Stubbs, 1770, Yale University
No comment yet, add your voice below!