
Mijn liefde voor Hans Arp is in Straatsburg begonnen. In oktober 2001 was ik voor een korte vakantie in deze prachtige stad waar Franse en Duitse invloeden zo mooi vervlochten zijn. Het was een stralende nazomer en de stad baadde in het warme, verzadigde licht.

Natuurlijk bezocht ik ook de musea van de stad; het Musée des Beaux-Arts, met de klassieke collectie, en het toen splinternieuwe Musée d’Art Moderne et Contemporain. Een open en licht gebouw, gelegen aan de Place Jean Hans Arp. Ik wist toen nog niet wie dat was en dat Straatsburg de geboortestad was van deze kunstenaar.
In het museum, met kunst vanaf 1870 tot heden, kwam ik langs een sculptuur van Jean Arp. Ik weet niet meer precies hoe het eruit zag, maar ik herinner me een gipsen beeld met ronde, vloeiende vormen. Ik dacht even dat het door een vrouwelijke kunstenaar was gemaakt met de voornaam Jean (spreek uit op z’n Engels, zoals Jean Harlow).

Maar verderop kwam ik een portret tegen van deze ‘Jean Arp’. Een schilderij van Henri Beecke, met de titel Portrait du peintre strasbourgeois Hans Jean Arp, vers 1910. Een portret dat me raakte door de zachtaardigheid die het uitstraalde. Een mooie, dromerige jongeman (Arp was hier 24 jaar oud) in een elegant kostuum staart in de verte. Ik begreep meteen dat dit de kunstenaar moest zijn die die zachtaardige, vloeiende sculptuur gemaakt had.
Toen ik mij later meer ging verdiepen in Arp, ontdekte ik hoe belangrijk de droom voor hem was. ‘Alle kunstenaars zijn dromers,’ aldus Arp. Een kunstenaar beeldhouwt niet, hij schildert niet, nee, een kunstenaar dróómt. Dromen is een scheppende kracht. De schilder Henri Beecke heeft op dit vroege portret de droom-kwaliteit van de dichter en beeldhouwer Hans Arp perfect gevangen.
Het werk van Arp heeft dan ook wat ik noem een ‘droomlogica’. In zijn sculpturen vloeien de vormen organisch in elkaar over met een logica die niet causaal is, maar volstrekt logisch als in een droom. En in zijn gedichten roepen woorden andere woorden op, associaties volgen elkaar op, beelden vloeien uit elkaar voort op een droomachtige manier. Het is niet causaal, het getuigt van een droomwereld.

Die souplesse in het dichten kon Hans Arp ontwikkelen doordat hij tweetalig werd opgevoed. Zijn vader was Duits, maar zijn moeder was een geboren en getogen Strasbourgeoise, Franstalig dus. Arp kreeg de twee talen met de paplepel ingegoten. ‘Ik ga met de woorden om als een kind met zijn bouwstenen. Ik betast ze en buig ze om, alsof het sculpturen zijn.’ Zo licht Hans Arp zijn poëzie toe; hij boetseert met de taal.
Of de familie van Arps moeder veel aanzien had in de achttiende eeuw weet ik niet, maar ik associeer haar (als in een droom?) met een ander portret dat ik zag in Straatsburg; La belle Strasbourgeoise. Een schilderij uit 1703 van Nicolas de Largillière, de portrettist van de Franse gegoede burgerij. Een onbekende dame is hier afgebeeld in traditioneel Straatsburgs gewaad uit de tijd van Lodewijk XIV. Met haar extravagante hoed maakt ze een onuitwisbare indruk.
In de gouden nazomer van oktober 2001 begon in Straatsburg mijn liefde voor Arp. Op 6 oktober aanstaande neem ik u mee in de droomwereld van deze kunstenaar met mijn lezing Hans Jean Arp – dromen, beelden, gedichten. Informatie en reserveren: klik hier
4 Comments
Dankjewel Hans weer voor je beeldende woorden. Heerlijk om te lezen en nieuwe kunstenaars via jou te leren “kennen”. Ookal is kennen natuurlijk een heel groot woord. Ik vertoef momenteel in Schotland en ben erg gecharmeerd van de natuur, cultuur en ontmoeting met fijne mensen. Hartelijke groet van Jeannette
Dankjewel Jeannette. Ik wens je een mooie tijd in Schotland.
Een geboren en getogen strasbourgeoise was in die tijd lang niet altijd Franstalig.
Dank voor de aanvulling, Bernard. De moeder van Hans Arp, Marie-Joséphine Koeberle (1857-1929), was in Straatsburg geboren en wel Franstalig opgevoed. Ze leerde pas in 1871 Duits, toen de Elzas na de Frans/Duitse oorlog van 1870-1871 weer Duits werd. Maar Arp kreeg van zijn moeder de Franse taal en cultuur mee. (bron: Rudolf Suter: Das Lob der Unvernunft, pag. 17-18, Zürich, 2016)