
Als u dit leest, ben ik in Frankrijk. Ik houd een voorjaarsvakantie in dat grote buurland met die échte vreemde taal. Onze andere grote buren spreken een taal die we nog op een steenkolenmanier met de onze kunnen vergelijken, of een die we non-stop voorgeschoteld krijgen in popmuziek, televisieseries en de zakenwereld, zodat we hem niet meer als vreemde taal ervaren. Maar in Frankrijk ben je in den vreemde. Décidément.
Het is het land met de taal die op schrift bespikkeld is met apostrophes, accents aigus, graves en circonflexes en niet te vergeten de cédille. Het is het land waar je altijd een fractie van een seconde later bent met betalen omdat je even staat te rekenen als de caissière zegt: “dix-sept quatre-vingt-quinze.” Het is het land van het discours. Waar je je officiële brief ondertekent met “Je vous prie, Monsieur, d’agréer l’expression de mes salutations distinguées” (= Hoogachtend) .
En wat worden je tong, lippen en gehemelte gestreeld door Franse klanken als cartouche, lavoir, trouvaille, ignoble, svelte, orgueil. Het Frans heeft veel vrouwelijke vormen: la Marseillaise, Pommes Parisiennes, Irma la Douce, la Marébaudière (de naam van mijn hotel). Marie verschijnt met groot gemak in een mannennaam; Jean-Marie Le Pen, François-Marie Arouet (= Voltaire). In die lijn past dat president Hollande – wiens populariteit tanende is – het verwijt krijgt dat hij zwanger wil zijn én maagd blijven. Een verwijt dat onze premier waarschijnlijk nooit naar zijn hoofd geslingerd zal krijgen.
De regio waar ik verblijf, Bretagne, is anders. De streektaal heeft een minder fluwelige tongval dan het officiële Frans. Opschriften hebben een onbegrijpelijke semantiek: Da bep lec’h op een verkeersbord betekent Toutes directions. Een volzin in het Bretons klinkt als achterstevoren Frans. Hier hebben de Kelten hun stempel op de taal gedrukt. Het Bretons is een heel eigen taal, stroever en geblokter dan het gepolijste Frans. Plaatsnamen hebben voorvoegsels als Ker of Plou. Je bent als het ware in een vreemde wereld binnen Frankrijk.
De lokale vlag heet Gwenn ha du, wat ‘wit en zwart’ betekent. En dat is hij ook. Een lokale lekkernij is de Kouign Amann, een massieve bonk vette zoetigheid die de Hollandse boterkoek doet verbleken. Maar ja, je moest er ook op naar de Poolzee kunnen varen om walvissen te jagen. Hier zie je blond haar en blauwe ogen en overal is er de Oceaan met zijn getijden. De rotskust rijst stoer op uit zee en gaat over in een glooiend landschap waar lage houtwallen een grillig schaakbord van landerijen vormen. Granieten huisjes en kapelletjes maken zich zo compact mogelijk om de beukende winterstormen te weerstaan.
La douce France ligt als een zoet laagje glazuur over dit vierkante landschap met de granieten taal. “Rien que de bleu”, juicht de weervrouw op die onnavolgbaar Franse demoiselles-toon. En onder die stralend blauwe lucht varen wij naar een afgelegen vogeleiland, klauteren over de rotsen en snuiven de geur op van bloeiende gaspeldoorn, vogelpoep, zonnebrandolie en ZEE.
No comment yet, add your voice below!