
Natuurlijk, augustus komt er aan. De zon kan nog met grote kracht schijnen, de vakanties zijn nog maar halverwege. Er zingt nog af en toe een vogel. Of eigenlijk zingen ze opnieuw, na de rui. Maar één geluid ontbreekt: de langgerekte roep van de gierzwaluwen, de vogels die de zomer ruimte geven. Ze zijn alweer vertrokken naar het zuiden.
Gierzwaluwen zijn de ultieme zomervogels. Eind april verschijnen ze; opeens hoor je hun juichende roep en zie je de wendbare sikkeltjes het luchtruim doorklieven. Daar zijn ze weer, de zomer begint! Tijdens warme zomerdagen vliegen ze razendsnel en luid gierend achter elkaar aan door de straten, soepel laverend tussen de gebouwen. Het geluid weerkaatst tegen de huizen en echoot door de stad.
Hoog in de blauwe lucht beschrijven ze sierlijke cirkels en bogen. Alles doen ze vliegend: eten, paren en zelfs slapen (met één hersenhelft tegelijk). Alleen om te nestelen maken ze een touchdown. Op hun onbeholpen pootjes krabbelen ze onder dakpannen of in muuropeningen om eieren te leggen en de jongen groot te brengen.
Als de jongen volgroeid zijn, kiezen ze weer allemaal het luchtruim. Zwierend door de lucht worden de jonge vogels nog even gevoerd, tot ze zelf vaardig genoeg zijn om muggen te vangen. En dan, eind juli, vertrekken ze weer naar het zuiden, de oude eerst, dan de jongen. Het geluid van de zomer verdwijnt.
Guido Gezelle (1830-1899), de Vlaamse taalvirtuoos, schreef in 1897 een prachtig gedicht over de beweeglijke gierzwaluwen. In telkens terugkerende ie-klanken laat hij de vogels zwieren, zwenken en draaien. Kijk dan, daar gaan ze. Niemand die ze stopt. Om de kerktoren, laag en hoog, steeds hoger.
Zorgvuldig plaatst Gezelle leestekens in het gedicht. Hoe meer uitroeptekens of vraagtekens, hoe krachtiger het geluid van de gierzwaluwen. Wie het gedicht hardop leest en deze aanwijzing volgt (hoe meer tekens, hoe sterker de uitroep), hoort het geluid dichterbij komen en weer zwakker worden. Hoog en laag en weer omhoog, ver en verder klinkt hun lieflijke gezang.
G I E R Z W A L U W E N
“Zie, zie, zie,
zie! zie! zie!
zie!! zie!! zie!!
zie!!!”
tieren de,
zwaluwen,
twee- driemaal
drie,
zwierende en
gierende:
“Niemand, die …
die
bieden den
stiet ons zal!
Wie, wie? wie??
wie???”Piepende en
kriepende,
zwak en gezwind;
haaiende en
draaiende,
rap als de
wind;
wiegende en
vliegende,
vlug op de
vlerk,
spoeien en
roeien ze
ringsom de
kerk.Leege nu
zweven ze, en
geven ze
bucht;
hooge nu
hemelt hun’
vlerke, in de
lucht:
amper nog
hoore ik … en,
die ‘k niet en
zie,
lijvelijk
zingen ze:
“Wie??? wie?? wie?
wie …”
30 juli, de gierzwaluwen zijn vertrokken. De lucht is stil. De zomer wordt een stukje minder ruim. Dag gierzwaluwen, tot volgend jaar. Kzieje! Kzieje.
4 Comments
Prachtig geschreven Hans. Schrijf jij ook gedichten? De laatste vijf regels zijn er een…..
Hallo Vera,
Dankjewel voor je compliment.
Nee, ik schrijf geen gedichten.
Ik zet wel eens wat op rijm, zoals in het blog ‘Schrijverke’ (20 mei 2015)
Moh zo mooi zeg, onwaarschijnlijk. Kvin da ge da maar moet kunnen. Ahzo FAN TAS TISCH nie normaal.
Dankjewel Bert.