

In 1928 maakte de Braziliaanse kunstenares Tarsila do Amaral het schilderij: Abaporu, de Kannibaal. De titel komt uit de taal van de Tupi, de oorspronkelijke bevolking van Brazilië. Abaporu betekent: de man (‘aba’) die mensen (‘poro’) eet (‘u’). De Tupi waren onderling veel verwikkeld in stammenstrijd. Ze aten hun tegenstanders op om de kracht van hun vijanden in zich op te nemen. Een Tupi-krijger voegde de naam van zijn verorberde tegenstander toe aan zijn eigen naam. Hoe meer namen, hoe meer vreemde invloeden een Tupi had geïncorporeerd.
Het principe van het kannibalisme in de kunst werd in de dertiger jaren van de vorige eeuw door Braziliaanse kunstenaars als ideologie omhelsd. Door het ‘opeten’ van ‘vreemde’ westerse invloeden kon een nieuwe eigen kunstvorm ontstaan. Het was een krachtig statement tegen het kolonialisme en de overheersing door westerse artistieke invloeden die tot dan toe de norm waren in de Braziliaanse kunst.
Kunstenaars hadden de behoefte westerse artistieke stromingen te verbinden met authentiek Braziliaanse wortels. De Abaporu is daarvan het zinnebeeld; een gestileerde naakte figuur met één enorme voet en een ‘loshangende’ arm. Het kleine gebogen hoofdje met de lichtelijk melancholieke ogen wordt ondersteund door de andere arm. Deze kannibaal is eerder zachtmoedig dan bloeddorstig. Hij, of zij, verteert de geconsumeerde invloeden, zou je kunnen zeggen.
Tarsila do Amaral gaf het schilderij als verjaardagscadeau aan haar echtgenoot, de schrijver en dichter Oswaldo de Andrade. Die verwerkte het in zijn baanbrekende Manifesto Antropófago (Kannibalistisch Manifest), waarin hij in inhoud én in stijl het kannibalisme van westerse kunststromingen propageerde om tot een eigen Braziliaanse artistieke taal te komen. In de Engelse vertaling van Leslie Bary (Universiteit van Pittsburgh) klinkt de meest kernachtige zin aldus: “Only cannibalism unites us. Socially. Economically. Philosophically. Tupi or not Tupi, that is the question.”
Het opeten van externe invloeden en er je eigen vorm aan geven komt keer op keer terug bij moderne en hedendaagse Braziliaanse kunstenaars. In de vijftiger jaren was het Neo-concretisme het Braziliaanse antwoord op de “steriele” abstract-geometrische vormentaal van de westerse constructivisten. De Tropicália-beweging uit de hippietijd bracht de populaire cultuur uit de favela’s in het museum. Zij zag de antropofagie als ‘de verdediging die we tegen vreemde overheersing hebben en het belangrijkste creatieve wapen’, niet alleen tegen overheersing door de VS, maar ook tegen de overheersing door de gesettelde Braziliaanse (kunst-)wereld.
Op de expositie ‘Brasil, Beleza?!’ zijn tal van voorbeelden te vinden van hedendaagse kunstenaars die invloeden uit het buitenland of uit hun eigen artistieke verleden in hun kunst hebben verwerkt. Ernesto Neto blaast het Neo-concretisme nieuw leven in (zie mijn blog van 20 juni), Adriana Varejão maakt krachtige installaties met de door de Portugezen geïntroduceerde tegeltjes, de azulejos, en Marcelo Cidade wakkert het vuur weer aan van de activistische kunst uit de tijd van het generaalsrégime.
Heel Tupi, zou ik denken.
Afbeeldingen van boven naar beneden:
– Abaporu, Tarsila do Amaral, 1928
– Manifesto Antropófago, Oswaldo de Andrade, 1928
2 Comments
Dit werk leerde ik kennen via de 10de druk (1979) van Honderd Jaar Eenzaamheid van Gabriel Garcia Marquez. En daardoor voor mij erg verbonden met dit, in mijn ogen, prachtige boek.
Interessant, de combinatie van dit beeld met het boek van Márquez.