
De nieuwe reeks colleges ‘Revoluties in de Kunstgeschiedenis’, die deze week van start ging, opende met een college gewijd aan ‘Glas en Porselein’. Beide materialen hebben misschien geen revoluties teweeg gebracht in de kunsten, maar ze zijn wel veelvuldig gebruikt als grondstof voor (toegepaste) kunstvoorwerpen.
In musea bezoek ik nooit porseleincollecties. Hooguit loop ik er als sluitstuk van mijn bezoek nog even doorheen en vergaap me aan het geschitter zonder me er echt in te verdiepen. Al dat glanzende serviesgoed bij elkaar is een mer à boire voor mij. Maar in dit college werden stap voor stap individuele stukken getoond en zo ging er een fascinerende porseleinen wereld voor me open.
Wat spreekt er uit porselein? Het is een materiaal dat tegenstellingen in zich verenigt. Het is breekbaar en ongenaakbaar tegelijk. Het is een beleggingsobject, een luxeartikel, maar het staat ook bij tante Mien uit de Eerste Anjeliersdwarsstraat op het dressoir. Het is elegant en het is mierzoet. Het is kunst en kitsch. Het is teer en keihard, kwetsbaar en eeuwig. Het is gestold leven, het is de dood.
De basisgrondstoffen van porselein zijn een kleisoort met de vloeiend klinkende naam kaolien en het ‘hoekige’ mineraal veldspaat. Om de extreem hoge baktemperatuur te bereiken werden in China rond het jaar 1000 speciale ovens ontwikkeld die in serie achter elkaar geschakeld tegen een heuvel opliepen. In elk volgende compartiment was de temperatuur hoger. Zo’n gloeiend, vuurspuwend monster dat tegen de heuvel opslingerde werd uiteraard een Drakenoven genoemd.
Porselein omarmt zijn eigen misbaksels en verleent ze zelfs de status van exclusiviteit. Het celadon porselein, met die prachtige, onnavolgbaar groengrijze schimmelkleur, is ontstaan uit een ongelukje. Asresten van het vuur kwamen in het glazuur terecht en de ijzeroxiden uit de as zorgden voor de wonderlijke kleur. Ook het craquelé van het kostbare Ru-porselein is eigenlijk een productiefoutje: het glazuur stolt sneller dan de klei waardoor het onder druk komt te staan en barst.
Maar de porseleinrage die in de het zeventiende eeuw in Europa woedde, ging over het gladde, witte porselein, het witte goud. Het maakprocedé van dit porselein was gehuld in geheimzinnigheid. De porseleingekke Dresdner keurvorst August der Stärke zette zijn hofalchemist aan het werk om deze geheime formule, het arcanum, te ontrafelen. Samen met de hofnatuurkundige slaagde hij er in 1704 in om, met behulp van een kaolien-achtige kleisoort uit de buurt van Meissen, de code te kraken. De eerste porseleinfabriek in Europa was een feit. Naast het kopiëren van originele Chinese ontwerpen ontwikkelde deze fabriek ook een menagerie met allerhande dierfiguren.
Het mooiste dier uit deze collectie is voor mij de zogenaamde Rinoceros van Dürer. Een 3D-print avant la lettre zou je kunnen zeggen, van een dier dat de Renaissance-kunstenaar Albrecht Dürer in 1515 in een houtsnede had vastgelegd. Hij had zijn kennis van horen zeggen, hij had nog nooit een neushoorn in het echt gezien. Vandaar dat Dürers rino bestaat uit allemaal gepantserde onderdelen, een geschubde huid en een gedraaide ‘eenhoorn’-hoorn in zijn nek.
De neushoorn waar Dürer zich op baseerde was een geschenk van koning Manuel I van Portugal aan Paus Leo X. De Portugese koning zelf had het dier gekregen van Alfonso de Albuquerque, onderkoning van Portugees Indië. Voordat Manuel I het dier naar Rome liet verschepen, organiseerde hij nog een toernooi waarbij de neushoorn het moest opnemen tegen een olifant. De olifant – een jong dier en waarschijnlijk totaal in shock door het lawaai van het toernooi – vluchtte van het toernooiveld. Daarmee ‘was aangetoond’ dat de neushoorn de aartsvijand is van de olifant. Nog erger voor je porseleinkast, zou ik denken.
De onfortuinlijke neushoorn van Manuel I heeft overigens Rome niet gehaald. Hij verdronk in een storm tijdens de zeereis en zijn kadaver spoelde aan op de Franse kust vlakbij Nice. Zijn huid werd teruggebracht naar Lissabon. Daar werd hij opgezet en alsnog naar Rome gestuurd. Hier was de belangstelling voor de dode rino niet zo groot en mogelijk heeft de broer van paus Leo X, Lorenzo de Medici, het beest meegenomen naar zijn rariteitenkabinet in Florence.
Maar ik zou graag dit schatje uit Meissen op mijn dressoir willen hebben. Een porseleinen Dürerneushoorn; twee uitersten verenigd in een prachtig verhaal uit de kunstgeschiedenis.
Afbeeldingen van boven naar beneden:
– Dürers porseleinen rinoceros
– Drakenoven bij Jingdezhen (China)
– Ru bakje, Princessehof, Leeuwarden
No comment yet, add your voice below!