
Niet alleen blauwe hardsteen was Dodeignes materiaal, hij werkte ook met houtskool en brons. Hij maakte vurige houtskoolschetsen van koppen of van bewegende lichamen. En in de zestiger jaren maakte hij ook een aantal ruwe bronzen koppen en maskers waarin de invloed van Germaine Richier duidelijk is te herkennen. In zekere zin zijn de schetsen voorstudies voor beeldhouwwerken, maar tegelijkertijd zijn het ook op zichzelf staande kunstwerken. Vaak worden ze tegelijk met zijn sculpturen tentoongesteld.
Tot aan de zestiger jaren maakt Dodeigne tekeningen met potlood op papier; liggende en zittende figuren, getekend in ijle, voorzichtige lijnen. Maar dan gaat Dodeigne op zoek naar een grotere, ruwere stijl, die meer de oerkracht van het beeld uitdrukt dan de verfijnde afbeelding. Hij gaat schetsen met houtskool; ruwe koppen, die met krachtige halen op het papier worden gezet. De koppen zijn geen portretten; het gezicht is gestript van de verfijnde tekening en teruggebracht tot zijn basale vorm. De kop is bijna een doodshoofd.

Op basis van deze dynamische schetsen maakt Dodeigne bronzen beelden. Ook nu weer gaat het hem om de oerenergie van het beeld en niet om de verfijnde esthetiek. Zijn bronzen koppen zijn ruw, de voegnaden en oneffenheden van het gieten zijn zichtbaar en geven het beeld een rauwe zeggingskracht. Hierin zou je de invloed kunnen zien van Germaine Richier, die het oppervlak van haar bronzen beelden bewerkte zodat ‘de huid’ ruw werd.

Ook Dodeignes schetsen van mensen ten voeten uit zijn opgezet in grove, krachtige streken. De figuren zijn silhouetten die door hun houding een emotie uitdrukken. Voor de tekening Naaktfiguren uit 1961 lijkt het bijna alsof Dodeigne het vel papier op een oneffen stenen ondergrond had liggen toen hij tekende; de figuren hebben ruwe, ‘brokkelige’ contouren met onregelmatige verdikkingen in het zwart van de houtskool.
Het tekenen met houtskool heeft volgens Dodeigne veel verwantschap met het hakken in steen. De directheid, de onverbloemdheid en de brute kracht van houtskool op papier zijn kwaliteiten die hij ook tegenkomt als hij met hardsteen werkt: ‘Houtskool, heel snel gebruikt, ligt niet ver af van steen, met dezelfde eerlijkheid.’
In de zeventiger jaren worden Dodeignes figuren beweeglijker. Hij gaat hij schetsen maken van de dansers van La Compagnie des Ballets du Nord. De dansers, in explosieve lijnen neergezet, vullen het gehele blad (van 100 bij 80 centimeter) met hun bewegingen. De dynamiek van de romp is het belangrijkst, vandaaruit zet de beweging zich voort in het hoofd en de ledematen die vaak buiten het kader van het blad vallen.
Hoewel de schetsen geen directe voorstudies zijn van zijn sculpturen, onderstreept Dodeigne wel het belang van het tekenen. Hij noemt de tekeningen de kern van de beeldhouwkunst. ‘Kijk eens hoe mijn beelden getekend zijn. De schouders, de rug , de uitdrukking. Door te tekenen vind ik de expressie van mijn vormen. Een plastische anatomie die een idee wil uitdrukken. Maar het is een poëtische anatomie. Niet fysiek en ook niet naturalistisch. Ze moet een beweging vatten. En ook een drama. Ze moet voor alles expressief zijn.’

De houtskoolschetsen, de bronzen koppen én de hardstenen beelden van Dodeigne hebben dezelfde koppige, weerbarstige vitaliteit, die een diepe ontroering oproept. Ze bewegen opwaarts tegen de verdrukking in.
Afbeelding boven dit blog: Zonder titel, houtskool op papier, 1978
Op 28 en 29 november 2020 staan drie lezingen gepland over Eugène Dodeigne. Informatie en reserveren via de Agenda
No comment yet, add your voice below!