Er was eens

Het Haagse Bos is een sprookje. Aan de noordzijde wordt het bos begrensd door de drukke Benoordenhoutseweg. Zodra je deze barrière bent gepasseerd – een draak die van links en rechts op je afstormt – kom je in de stille wereld van de verticalen. Je vertraagt je pas onder het gewelf van de hoge, gladde beuken die als zuilen aan weerszijden van het pad oprijzen. Het leem kraakt onder je voeten, vogeltjes schieten weg in de schaarse ondergroei.

Het pad voert omhoog, een duinwal op. In het leem tekenen zich de grillige patronen af van de waterstroompjes die bij de laatste stortbui naar beneden zijn gekomen. Bovenop de duinwal wijken de bomen en strekt zich naar links en rechts die wonderlijke Leidsestraatweg uit. Midden in het bos ligt hier een klinkerstraat, met om de tien meter een straatlantaarn. Een verlaten weg waar af en toe een brommertje overheen rijdt. Een weg die in de herfst wordt schoongeveegd en vrijgemaakt van gebladerte. Een sprookje.

De buizerd woont hier ergens; hij is nu vaak te zien door de kale takken. Regelmatig wordt hij achterna gezeten door kraaien, die hem alvast te verstaan geven dat hij uit de buurt moet blijven van de nesten die ze daar gaan betrekken.

Aan de andere zijde van de duinwal begint het park. Hier zijn meer open stukken tussen de bomen; glooiende grasvlakten en spiegelende waterpartijen. Ook in dit gedeelte van het Haagse Bos gaan verhalen schuil. Die verhalen gaan we “lezen” tijdens de Frisse-Blik-Wandeling die ik op 9 februari hier organiseer.

Deze zomer las ik een interessant essay van filosoof Coen Simon over de leescultuur: ‘En ze lezen nog lang en gelukkig’. De strekking was dat het lezen van verhalen invloed heeft op de beleving van de werkelijkheid. Een belangrijke factor daarin is het gebruik van de onvoltooid verleden tijd, de grammaticale vorm waarin sprookjes worden verteld. “Er was eens…” maakt de gebeurtenissen échter. Simon: ‘Zie daar de uitwerking van het ‘Er was eens’, de toverformule waar alle sprookjes mee beginnen  (…). Het technische middel van de ‘verleden tijd’, maakt dat wat je leest voor altijd blijft omdat het ooit is gebeurd.’

Nog interessanter is het volgende citaat: ‘Volgens de Amerikaanse professor Maryanne Wolf, die ontwikkelingspsychologisch onderzoek doet naar geletterdheid, is het schrift een laatkomer in onze evolutie, vanaf 3500 jaar voor Christus. Hierdoor zou de mens zich deze techniek nooit helemaal eigen hebben kunnen maken. Zo verklaart zij dat voor het lezen niet één gebied van het brein wordt geactiveerd, maar een heel circuit van gebieden, verantwoordelijk voor spreken, zien en bewegen. Een boek benaderen we neurologisch gesproken als een landschap, zo’n benadering waren we evolutionair nu eenmaal al gewend.’

Wij gaan op onze Frisse-Blik-Wandeling het omgekeerde (weer) doen; we gaan het landschap als een boek benaderen. Al bewegend, ziend en sprekend ontdekken we welk boek schuilgaat in de beuk en in de buizerd. Welk verhaal zit er in het leem, in het landschap, in de kuif- en de krakeend?

‘Lezers zijn de medeschrijvers van de boeken die ze lezen’, tekent Coen Simon nog op uit de mond van Ronald Giphart. Maak het sprookje mee op 9 februari. Kijk in de Agenda van Man van Taal en meld u aan voor deze wandeling.

No comment yet, add your voice below!


Add a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *