Bij mijn zoektocht naar Dodeigne kwam ik ze tegen: de Doornikse doopvonten. Een te mooie alliteratie om niet een blog over te schrijven. Doornikse doopvonten zijn prachtige religieuze kunstvoorwerpen uit de twaalfde eeuw, afkomstig uit de Zuid-Vlaamse stad Doornik en gemaakt van de loodzware blauwe hardsteen, een steensoort waar Dodeigne ook graag mee werkte.
In 1955 ‘ontdekte’ Dodeigne deze keiharde steensoort, die gewonnen werd in een steengroeve in Soignies (Zinnik) in Vlaanderen. Het zou de steen worden waar hij zijn beroemde grote figuren in ging kappen, de indrukwekkende staande gestalten die bezield zijn. Een van de eerste projecten waarin hij met blauwe hardsteen ging werken was het Gesamtkunstwerk de Kapel van de Heilige Theresia in Hem, een dorpje vlakbij zijn woonplaats Bondues.

De rijke industrieel Philippe Leclercq engageerde in 1956 een groep eigentijdse kunstenaars om een privékapel te bouwen in het plaatsje Hem. Architect was de Zwitser Hermann Baur, die met zijn vormen enigszins leunde op Le Corbusier. Maar de sfeer van modernisme (en van religiositeit) wordt het meest opgeroepen door de glas-in-lood ramen van Alfred Manessier. De lange zijden van de kapel bestaan vrijwel geheel uit ‘moderne’ vormen en kleurvlakken, die de ruimte in een betoverend licht dompelen.
Voor de sculpturen waren de beeldhouwers Jean Roulland en Eugène Dodeigne aangetrokken, beiden afkomstig uit de streek en beiden sterk beïnvloed door Germaine Richier. Dat is terug te zien in het kruisbeeld dat Roulland maakte, waarin de Christusfiguur versmolten is met de kruisvorm, net als het vernieuwende kruisbeeld Christ d’Assy van Germaine Richier uit 1950.
Dodeigne maakt voor de kapel een hardstenen beeld van de heilige Theresia; een staande figuur zonder duidelijke gelaatstrekken maar met een sterke emotie in de houding. Het oppervlak van het beeld is nog vrij glad, hoewel er al lichte beitelsporen te zien zijn.

Dodeigne kapt ook de beide altaren, waarvan de zijkanten al wel de kenmerkende ruwe haksporen dragen die zijn latere werk zo karakteriseren. Verder staat er een eenvoudig hardstenen wijwatervat in een mooie halfronde nis, onder een mozaïek van Manessier in het plafond dat zich voortzet vanaf de luifel boven de ingang. Ik weet niet of het wijwatervat van Dodeignes hand is; het heeft de vormgegeven eenvoud die zijn werk kenmerkt.
En ik weet ook helemaal niet of Dodeigne de associatie heeft gehad die ik had met de Doornikse doopvonten uit de twaalfde eeuw. De Vlaamse stad Doornik (Tournai) ligt zo’n 30 kilometer ten oosten van Bondues, het dorpje in Noord-Frankrijk waar Dodeigne woonde. In de twaalfde en dertiende eeuw was Doornik beroemd om zijn doopvonten, grote vierkante bassins die rustten op vier zuilen en die met eenvoudige Romaanse motieven waren versierd.
De blauwzwarte gevaartes wogen wel twee ton. Ze werden gepolijst waardoor ze een marmerachtig uiterlijk kregen. Dat maakte ze geliefd bij kerkelijke bestuurders in de wijde omgeving en de Doornikse doopvonten vonden hun weg naar kathedralen in Vlaanderen, Frankrijk en Duitsland, tot zelfs in Engeland aan toe.

Het wijwatervat uit de kapel van Hem is een veel simpeler vorm dan de Doornikse doopvonten. Het is een smalle hoge zuil die niet versierd is met afbeeldingen. Net als bij Dodeignes beeld van de heilige Theresia zijn het niet de herkenbare (gelaats-)trekken die de ontroering geven, maar de doeltreffende eenvoud van een verticale vorm, die in dit geval drager is van gewijd water. Het zou zo maar een Dodeigne kunnen zijn.
Afbeelding boven dit blog: Doorniks doopvont in Lincoln Cathedral, Engeland. Foto: David Wright
Op 28 en 29 november 2020 staan drie lezingen gepland over Eugène Dodeigne. Informatie en reserveren via de Agenda
No comment yet, add your voice below!