Na mijn lezing over Hans Arp richt ik mij nu weer op Rembrandt. Op 27 oktober geef ik in Den Haag de lezing Rembrandts Handen, over de taal van de handen in Rembrandts werk. Beide kunstenaars hebben in het midden van hun carrière een dramatische gebeurtenis meegemaakt die een cesuur vormde in hun werk; ze verloren allebei hun partner. Als ze na een periode van rouw hun werk weer oppakken, zie je hoe dit verlies tot een nieuwe attitude heeft geleid.

Hans Arp verliest zijn vrouw, beeldend kunstenaar Sophie Taeuber, door een tragisch ongeval; ze overlijdt in januari 1943 door een koolmonoxidevergiftiging. Na de dood van Sophie stort Hans Arp volledig in. Ze was zijn maatje, een kunstzinnige duizendpoot; ze werkte met textiel (vernieuwend voor die tijd), ze kon houtbewerken, ze tekende, fotografeerde, beeldhouwde, was architect en Ausdruckstänzerin. Maar ze was vooral zijn strijdmakker, zijn geestverwant die samen met hem vocht voor een nieuwe kunst en die daarin vaak een voorbeeld was door haar pragmatische aard.
Arp stopt met beeldhouwen. ‘Als je dodelijk bent getroffen houd je je niet meer bezig met vormproblemen,’ zegt hij later, ‘Dan wil je dicht bij het onstoffelijke komen.’ Hij schrijft aangrijpende Sophie-gedichte waarin hij stamelend probeert haar dood te vatten. Pas na vier jaar kan hij weer sculpturen maken en schrijft hij weer Dadaïstische gedichten, met humor en anarchie.
Maar zijn gedichten hebben een andere toon. Ze zijn nog wel strijdbaar, maar minder bijtend en sarcastisch. Er zit nu een verdiepte menselijkheid in zijn poëzie, bijvoorbeeld in het gedicht Mensen uit 1951:
Lange lange dunne draadmensen
van een witte onbeschreven draad
die op een spoel gerold
gemakkelijk in een broekzak meegenomen kunnen worden.

Rembrandt verliest zijn geliefde Saskia op het hoogtepunt van zijn carrière. Als hij in 1641 aan De Nachtwacht werkt, bevalt Saskia van hun zoon Titus. Dit is het vierde kind van Rembrandt en Saskia, maar tot drie keer toe is hun kind kort na de geboorte overleden. Titus overleeft, maar Saskia wordt ziek en sterft een half jaar na de geboorte. Een maand voor de onthulling van De Nachtwacht verliest Rembrandt zijn grote liefde.
In diepe rouw brengt hij een paar wijzigingen aan in het huwelijksportret dat hij in 1633 van Saskia had geschilderd. Op haar hoed voegt hij een grote witte struisvogelveer toe, die als een rookpluim in de duisternis vervliegt. En in haar handen schildert hij een takje rozemarijn, het kruid van de herinnering.
Ook voor Rembrandt is dit verlies een keerpunt. Hij besluit geen grote portretopdrachten meer aan te nemen. Hij wordt zelfs onhebbelijk tegen opdrachtgevers. Hij wil zich voortaan toeleggen op de schoonheid en de vrijheid van expressie. ‘Als ik mijn geest wil ontspannen, is het geen eer die ik zoek, maar vrijheid’, is een uitspraak van Rembrandt uit de periode na Saskia’s dood.
Voor zijn etsen en schilderijen kiest Rembrandt nu onderwerpen die niet in de mode zijn, bijvoorbeeld vervallen boerderijtjes in een landschap. Hij werkt zijn schilderijen uit in ruwe, pasteuze penseelstreken die indruisen tegen de esthetiek van de fijnschilders, die in de tweede helft van de zeventiende eeuw en vogue waren. Het leverde grote meesterwerken op, zoals De Joodse bruid.
Rembrandt en Arp; twee kunstenaars voor wie het verlies van de levenspartner een cesuur is in hun werk. Maar door deze ingrijpende gebeurtenis is hun werk rijker geworden.
Op 27 oktober geef ik de lezing Rembrandts Handen in Villa Ockenburgh in Den Haag. Informatie en reserveren: zie Agenda
Afbeelding boven dit artikel: links, Portret van Saskia Uylenburgh, Rembrandt, tekening, 1633, en rechts, Sophie Taeuber als Dadaïstische danseres, 1916
4 Comments
Wat een prachtig en interessant stukje kennis dat je met o.a. mij weer wilde delen Hans. Dankjewel. 🌺🙏
Dankjewel Jeannette.
Mooi, Hans, zo’n onverwachte parallel. En prachtig beschreven.
Dankjewel Martina.