Mijn Boek

Al zeven jaar schrijf ik blogs, drie keer per maand. Ik vind het heerlijk om in kort bestek een verhaal te vertellen over een onderwerp dat me op dat moment bezighoudt. Met mijn woorden schep ik een versie van dat onderwerp, een ‘werkelijkheid’ om met Bruno Schulz te spreken.

De eerste blogs publiceerde ik op mijn website GUT Taalgevoel. De onderwerpen waren toen meestal ‘talig’; het ging over manieren waarop mensen zich uitdrukken, in het dagelijkse taalgebruik en in de literatuur. Ook schreef ik over wetenschappelijk onderzoek naar taal dat mij verbaasde, bijvoorbeeld over het onderzoek naar de Jahai-sprekers, die woorden hebben voor geuren (mijn blog Het ruikt LTPIT van 1 maart 2014).

flyers en studiemateriaal van mijn lezingen

Sinds 2015 ben ik meer over kunst en over de natuur gaan schrijven. Die blogs publiceerde ik op mijn huidige website manvantaal.com. Vanaf die tijd ging ik ook lezingen en excursies organiseren, die een rijke bron vormen voor mijn blogs. In de periode dat ik een lezing voorbereid en gedurende de tijd dat de lezing loopt, put ik altijd veel inspiratie uit het leven en het werk van de betreffende kunstenaar.

Drie blogs per maand in een periode van zeven jaar; dat levert meer dan 250 blogs op. Ik heb besloten een bloemlezing van die blogs te gaan samenstellen. Van elke kunstenaar over wie ik een lezing heb gegeven kies ik de drie mooiste blogs uit. Plus nog drie blogs over taal en drie over natuur. Die 21 blogs worden gebundeld in mijn boek dat de titel krijgt: Tot de verbeelding.

Op de cover komt het beeld dat al jaren mijn beeldmerk vormt; de materie-ets Guerror van de Spaanse kunstenaar Juan Ripollés. Dit ‘mannetje’ hangt bij mij boven de bank en is voor mij de belichaming van Man van Taal. Met een naïeve levenslust en een grappig optimisme trekt hij de wereld in, terwijl hij de strijdkreet slaakt ‘Tot de verbeelding!’

Voor het aanvragen van de rechten op het gebruik van deze materie-ets had ik in februari een bijzondere correspondentie met Ripollés via zijn partner Pilar Gimeno. In hartverwarmende Spaanse mails gaf zij me namens de inmiddels 88-jarige Ripollés toestemming zijn beeld te gebruiken. Ik kreeg een officieel certificaat met een prachtige handtekening van de oude meester.

(l) ‘Guerror’, materie-ets van Juan Ripollés en (r) certificaat met de handtekening van Ripollés

Juan Ripollés is een kunstenaar van de generatie van Niki de Saint Phalle. Hij werd geboren in 1932 en is door en door Spaans én een onvervalste hippie. Een van mijn eerste blogs als Man van Taal is gewijd aan de materie-etsen van deze bijzondere kunstenaar, die met zijn naïeve Guerror al vanaf 1998 mijn hart had veroverd (het blog Ripollés van 10 april 2015)

Op de eigen website van Ripollés is een mooi filmpje te zien waarin hij, slechts gekleed in een tanga-slip en met zijn typische hoofdbedekking met de twee ‘hoorntjes’, voor het grote, lege doek staat in de brandende Spaanse zon. Hij ‘voelt’ het schilderij en gaat dan aan het werk waarbij de pigmenten letterlijk door de lucht vliegen. Wolken blauw, geel en groen waaruit het schilderij opbloeit.

Ik was ontroerd door de generositeit en ongekunsteldheid waarmee Ripollés en Pilar mij het gebruik van zijn Guerror schonken. De warmte van zijn werk sprak door in dit gebaar. Met de zegen van Ripollés moet mijn boek wel een succes worden. De komende maanden ga ik er aan werken. Ik verwacht dat het aan het eind van de zomer klaar is. Ik houd u op de hoogte.

Het geniale tijdperk

Zelfportret, Bruno Schulz, 1919

Op zaterdag 25 april verscheen in Trouw voor de laatste keer een Klein Verslag van columnist Wim Boevink. De auteur ging met pensioen. Ik heb zijn stukjes altijd met veel belangstelling gelezen. Of meer dan dat; zijn ‘kroniek’ zoals hij het zelf noemde, vormde een grote inspiratiebron voor mij. De observerende, bespiegelende stijl waarmee hij alledaagse dingen beschreef, waren vaak een oase in de woestijn van heftige en opiniërende artikelen van het dagelijkse nieuws.

Wim Boevink, foto: Werry Crone

Uit het Klein Verslag van 12 mei 2016 haalde ik het motto voor mijn eigen blogs en lezingen: ‘Niet de gebeurtenis zelf is belangrijk maar de ervaring ervan, de poëzie’. In dit Klein Verslag, dat de titel heeft Dit is geen column, analyseert Boevink zijn eigen rubriek, die toen nog bijna dagelijks op pagina twee van de krant stond, ‘aan de achterzijde van het Grote Nieuws’.

In zijn prachtige stijl beschrijft hij wat zijn kroniek doet:

‘Hier wordt geschetst met een zacht potlood, maar niet zonder contour, zoekend naar een rake lijn, één precies beeld, een ogenblik van waarheid, of de illusie ervan. Dat je een seconde lang denkt: ja, zo is het. Maar niets is zeker. Niet de gebeurtenis zelf is belangrijk – die herhaalt zich maar in het alledaagse – maar de ervaring ervan, de poëzie.’

In de krant van 25 april 2020 gaf Boevink een afscheidsinterview waarin hij zijn eigen werkwijze uiteenzet:

‘Verslaggeven is in de kern: kijken en opschrijven. Heel goed kijken en vooral ook heel goed opschrijven. Dat laatste, die descriptie, mis ik vaak in gewone nieuwsgaring. Goed beschrijven wat je ziet, zonder daar enig oordeel aan te hangen, dat probeer ik te doen.’

Heel aangrijpend waren de Kleine Verslagen die Wim Boevink schreef in de zomer van 2017 rond het overlijden van zijn moeder. In nauwkeurige observaties van zijn eigen gedrag en van dat van de mensen die bij deze gebeurtenis betrokken waren, geeft hij een indringend beeld van dit grote menselijke gebeuren. Ik was er enorm van onder de indruk en heb er een blog aan gewijd: Schoonheid en de dood.

Dat nauwkeurige observeren en dan een rake lijn schetsen – dat je een seconde lang denk: ja, zo is het – dát is wat me zo inspireert in de kronieken van Wim Boevink. Het sluit wonderwel aan bij wat mij aanspreekt in het werk van Bruno Schulz. Ook hij ziet in alledaagse gebeurtenissen een afspiegeling van een grotere poëzie.

Bruno Schulz, 1934

Schulz stelt in zijn essay De mythisering van de werkelijkheid dat als woorden niet meer zakelijk worden gebruikt (zoals in het ‘Grote Nieuws’ zou je kunnen zeggen) ze dan weer naar hun oorsprong willen terugkeren.

‘… dat streven van het woord naar de oorsprong, zijn terugverlangen naar het oervaderland van het woord noemen we poëzie.’

En ook Schulz ziet in kleine, alledaagse gebeurtenissen, die hij op een onbegrensde manier tot leven laat komen, kiemen van wat hij noemt ‘het geniale tijdperk’. Dit is het tijdperk van de onbevangenheid, de openheid voor het mythische aspect van de werkelijkheid. Het geniale tijdperk ligt in de gewone gebeurtenissen besloten.

Schulz formuleert het aldus:

‘Hoewel klein en arm, kan een gebeurtenis, onder de loep genomen, in zijn binnenste toch een oneindig en stralend perspectief openen. We zullen die toespelingen en aardse benaderingen, die stations en etappes op de wegen van ons leven bijgevolg bijeenzoeken als de scherven van een verbrijzelde spiegel. Stukje voor stukje zullen we dat wat één en ondeelbaar is bijeenzoeken – ons grote tijdperk, het geniale tijdperk van ons leven.’

Het tijdperk Klein Verslag is afgesloten, maar zoeken naar de scherven van de verbrijzelde spiegel kunnen we blijven doen. Niet de gebeurtenis zelf is belangrijk – maar de ervaring ervan, de poëzie.
Dank, Wim Boevink. Dank, Bruno Schulz.

Het laatste Bruno Schulz-verhaal dat ik voorlees is een gedeelte van het hoofdstuk ‘Het geniale tijdperk’ uit de bundel ‘Sanatorium Clepsydra.’ Te beluisteren – met 5 andere verhalen van Bruno Schulz – op het Man van Taal-kanaal.

Tijdens het lezen

In het verhaal ‘Het Boek’ van Bruno Schulz zit een zin die ik erg mooi vind en die waarschijnlijk cruciaal is voor het werk van Bruno Schulz: ‘het Geschrift […] ontwikkelt zich tijdens het lezen, zijn grenzen staan naar alle kanten open voor fluctuaties en passages.’

In dit verhaal uit de bundel ‘Sanatorium Clepsydra’ beschrijft Schulz in zijn barokke stijl hoe hij als klein kind met zijn vader meekeek in een boek, waar zijn vader tijdens het lezen prachtige kleuren uit liet ontstaan. Het Boek raakt verloren, maar de verteller meent het terug te vinden als hij een restant van een boek aantreft. De meeste bladzijden zijn er uit gescheurd: ‘Helaas was er amper een dozijn bladzijden over. Geen enkele pagina van de eigenlijke tekst, uitsluitend advertenties en annonces.’

Het zijn annonces en advertenties voor typische producten uit huis-aan-huis bladen van het begin van de twintigste eeuw: een haargroeimiddel, een wonderelixer tegen allerlei kwalen, draaiorgeltjes, ‘echte Kanaries uit de Harz’ en methodes om ‘principes en karakter’ op te bouwen of juist om die te breken: ‘… ene mevrouw Magda Wang […] verkondigde vanuit haar strakke decolleté dat zij gespecialiseerd was in het breken van de sterkste karakters’.

In elk van die annonces, die de verteller leest in de overtuiging dat dit het verloren gegane Boek is, roept Schulz een fantastische en eindeloos uitdijende wereld op. Het haargroeimiddel bijvoorbeeld, wordt aangeprezen door een vrouw genaamd Anna Csillag. ‘Door een beschikking van de Voorzienigheid was Anna Csillag getroffen door een zwakke haargroei.’ Maar door het haargroeimiddel, dat zij zelf bereid heeft, groeit haar haar weer en hangt tot op de grond. ‘Anna Csillag werd de apostel van de harigheid. […] ze vroeg, verzocht, smeekte iedereen om voor zijn verlossing dit godsgeschenk aan te nemen, dit wondermedicijn waarvan alleen zij het geheim kende.’

illustratie uit het verhaal ‘Het Boek’, Bruno Schulz, 1937

Ook de andere annonces komen tot leven in groteske figuren en poëtische beschrijvingen. De draaiorgeltjes, die door ‘onooglijke grijsaards’ worden bediend, ‘begonnen aan hun melodie, niet bij het begin, maar daar waar ze gisteren waren opgehouden, en speelden: “Daisy, Daisy, antwoord mij toch…”[…] en de gedachten en banale zorgen van de haastige voorbijgangers liepen op haar maat.’

De verteller is er zeker van: ‘Dit was het heilige Origineel, de authentieke tekst…’ Gewone boeken zijn volgens hem slechts meteoren die in hun vlucht verbranden en uitdoven. Nu volgt de crux van de redenering van de verteller: ‘De exegeten van het Boek stellen dat alle boeken naar het Origineel streven. Ze leven slechts een geleend leven dat op het moment van de vlucht naar zijn oude bron terugkeert. Dit betekent dat er boeken verloren gaan, terwijl het Origineel groeit.’

Vervolgens geeft Schulz op een ingenieuze en buitengewoon geestige manier een voorbeeld van hoe deze redenering uitwerkt. ‘Wat volgt hieruit? Welnu, wanneer we ons geschrift de volgende keer openslaan, wie weet waar Anna Csillag en haar getrouwen zich dan zullen bevinden!’. Het verhaal heeft een heel nieuwe wending genomen. Anna Csillag, ‘de langharige bedevaartgangster’, trekt door het land om haar wondermiddel aan de man te brengen. De ‘eerzame baardmannen uit haar stad’ gaan op zoek naar haar. ‘Wie weet, misschien kopen ze allemaal een echt orgeltje uit het Zwarte Woud en trekken daarmee de wereld in, hun apostel achterna, om haar in het land te zoeken, onderwijl overal ‘Daisy, Daisy’ spelend…’

Zij laten hun stad onbeheerd achter, waardoor die ten prooi valt aan ‘twijfel en afvalligheid en haar poorten zou openen – voor wie – ach, voor de cynische en perverse Magda Wang […] die er een school voor het dresseren en breken van karakters sticht.’

Zo laat Schulz het verhaal zich zelf ontwikkelen. ‘Het Origineel leeft en groeit’ iedere keer als hij het geschrift openslaat. ‘En hier wijzen we op een bijzonder kenmerk van het Geschrift, dat de lezer nu al begrijpt: het ontwikkelt zich tijdens het lezen, zijn grenzen staan naar alle kanten open voor fluctuaties en passages.’

Ik ken geen schrijver die zo meesterlijk en met zoveel humor het verhaal zich laat ontwikkelen ‘tijdens het lezen’. Ik lees het u voor en het leeft en groeit.

De grenzeloze ruimte

Van alle verhalen van Bruno Schulz is er een mij bijzonder dierbaar en dat is het verhaal ‘De storm’ uit de bundel ‘De kaneelwinkels’. Dit verhaal heb ik drieëndertig jaar geleden bewerkt voor theater en samengevoegd met het toneelstuk ‘De storm’ van Shakespeare. Ik volgde in die tijd de regie-opleiding aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en als stage in mijn tweede jaar deed ik een regie aan het A. Roland Holst College in Hilversum.

Op deze school had ik na audities vijftien leerlingen geselecteerd met wie ik de voorstelling maakte voor het jaarlijkse evenement ‘De Grote Avond’. Alle spelers hadden dubbelrollen; één personage in Schulz’ ‘Storm’ en één personage in Shakespeares ‘Storm’. De prachtige kostuums werden ontworpen door Maria van der Woude.

Kostuumontwerpen van Maria van der Woude voor ‘De Grote Avond 1987’

Ik had natuurlijk voor alleen Shakespeares versie van ‘De storm’ kunnen kiezen; een beproefde theatertekst die op zich al genoeg mogelijkheden biedt om als jonge regisseur mijn tanden in te zetten. Maar mijn uitgangspunt was het verhaal van Schulz. In dit verhaal  – dat u hier kunt beluisteren op mijn Man van Taal-kanaal – wordt beschreven hoe een zware storm drie dagen en drie nachten om het huis van de verteller raast.

Illustratie uit ‘Sanatorium Clepsydra’, Bruno Schulz, 1937

In zijn prachtige, bloemrijke taal schetst Schulz de onmetelijkheid van de storm: ‘De nacht brak aan. De storm nam in kracht en onstuimigheid toe, groeide mateloos en omvatte het gehele uitspansel.’ De verteller, een kind wiens vader nog niet thuis is, vraagt zich af of de stad er nog wel is. ‘Misschien waren de stad en het marktplein er echt niet meer en omringden de storm en de nacht alleen ons huis met zwarte coulissen vol geloei, gefluit en gejammer.’

Binnen is het licht en helder. ‘Adela stampte kaneel in een welluidende vijzel.’ Het lijkt een veilige haven, maar tante Perazja, die door de storm heen op bezoek is gekomen, krijgt een plotselinge woedeaanval die zo heftig is dat ze er letterlijk aan opbrandt. Ze rent scheldend en vloekend rond ‘…om ten slotte, alsmaar krimpend, ergens in een hoek zwart te worden, als rimpelig, verschroeid papier om te krullen, tot een asvlok weg te smeulen, tot stof en niets te verpulveren.’

In mijn regie van ‘De Grote Avond 1987’ had ik Schulz’ verhaal als een raamvertelling om ‘De storm’ van Shakespeare heen gelegd. Ik had voor de voorstelling de beschikking over het enorme toneel van het Gooiland Theater in Hilversum. Het enige decorstuk was een bed (op wieltjes) van het meisje Miranda. Die grote, lege ruimte van het toneel werd helemaal gevuld en bezield met de energie van de vijftien jonge acteurs die de sterren van de hemel speelden.

Het stuk opende met de Schulzpersonages, inclusief tante Perazja, die één voor één opkomen terwijl Miranda in bed ligt. Buiten stormt het. De gasten komen voor vaders verjaardag, maar hij is er nog niet. Als de gasten in hun koffiekopjes roeren (13 klingelende koffiekopjes op het toneel), valt Miranda in slaap. Nu komen we terecht in Shakespeares ‘Storm’, met Miranda en haar vader, de tovenaar Prospero.

Prospero laat een storm razen en een schip vergaan, de schipbreukelingen spoelen aan op zijn eiland. Onder hen is de jongeling Ferdinand, die het hart van Miranda zal stelen. Prospero heeft voor zijn toverkunsten de beschikking over geesten, aangevoerd door de hoofdgeest Ariël. Deze negen geesten – onzichtbaar voor de andere personages, maar wel zichtbaar voor het publiek – waren in mijn regie voortdurend aanwezig op het toneel. Ze spraken bijna niet, maar gaven met hun gedrag (komisch) commentaar op de gebeurtenissen.

Scene uit ‘De Grote Avond 1987’, Prospero en de geesten
Scene uit ‘De Grote Avond 1987’, de geesten bespelen de schurk als een marionet

De geesten doen van alles: ze maken de storm met potten en pannen en een fiets die aanloopt. Wanneer Miranda haar vader troost, die vertelt over zijn verbanning naar het eiland, snellen alle geesten toe en vormen een grote knuffelberg met Miranda en Prospero. Om de opstandige en bijgelovige knecht Calibaan (een reïncarnatie van tante Perazja) angst aan te jagen, scheren ze op snelle skateboards over het toneel als hij zijn scheldtirades tegen Prospero houdt.

Bij de eerste ontmoeting tussen Miranda en Ferdinand kijken de geesten, als een mooi uitgelijnd corps de ballet, op de achtergrond toe. En in de apotheose – een typisch Shakespeareaans toneelstuk ín het toneelstuk – laten zij Calibaan en zijn kompanen bewegen als marionetten in een poppenspel.

Ik vermoed dat als ik Schulz niet had gebruikt als inspiratie voor deze voorstelling, ik nooit een enscenering had gemaakt die zo vrij en vol beweging was. Ik benutte alle mogelijkheden die ik had om de grote ruimte van het toneel te “vullen” met deze jonge, energieke cast. Ze buitelden over het toneel, vormden kluwens, waaierden weer uiteen en gaven met hun aanwezigheid een grotere betekenis aan de scènes. Kortom, ze vergrootten de magie van het theater.

De woorden van Schulz scheppen een grenzeloze ruimte. De grenzeloosheid van de verbeelding was terug te zien in mijn enscenering van ‘De storm’.

In de maand april plaats ik elke woensdag een voorgelezen verhaal van Bruno Schulz op het Man van Taal-kanaal, mijn eigen Youtube-kanaal. Het meest recente verhaal is ‘De storm’.

Bruno’s bronnen

 

Bruno Schulz gaat met me op de loop. Dertig jaar geleden maakte ik kennis met zijn magische verhalen en nu ik ze opnieuw lees, betoveren ze me weer. Ik ontdek ook veel nieuwe bronnen met informatie over het leven en het werk van Bruno Schulz. Zo werd de facebook-post die ik op 20 maart plaatste over mijn eerste Schulz-blog geliket door… Bruno Schulz! Dat is een actieve Poolse facebookgroep, die allerlei berichten over Bruno Schulz plaatst.

Zelfportret, 1920, Bruno Schulz

Op deze facebookpagina las ik dat op 6 maart in Sopot, een Poolse badplaats aan de Oostzee, de expositie ‘Bruno Schulz onder kunstenaars van zijn tijd’ werd geopend, waar Schulz’ schilderijen en tekeningen te zien zijn. Helaas moest de expositie tien dagen later alweer gesloten worden door de corona-Pandemie. (NB Eén van de verhalen van Schulz heet ‘Pan’; over een zwerver die in een geheime uithoek van de tuin tussen het onkruid leeft.)

Ik ontdekte ook dat de wandschilderingen, die Schulz kort voordat hij in 1942 werd vermoord onder dwang maakte voor de kinderkamer van SS-Hauptscharführer Felix Landau, nu in het bezit zijn van Yad Vashem, zeer tot ongenoegen van de Poolse autoriteiten, die dit kunstwerk beschouwen als hun cultureel erfgoed. In de sprookjesfiguren portretteerde Schulz zijn vader en zichzelf.

Sneeuwwitje, fragment van wandschildering van Bruno Schulz, 1941-1942. Tweede dwerg van links heeft het gezicht van Schulz’ vader

Op mij komt deze bestemming van Schulz’ wandschilderingen heel terecht over, want hoewel Schulz geldt als een van de vernieuwers van de Poolse literatuur in het interbellum, word ik vooral geïntrigeerd door de Joodse elementen in zijn verhalen. Of beter gezegd: voor mij spreekt er geen traditioneel christelijk (Pools) wereldbeeld uit zijn werk, maar ik voel in zijn verhalen een voor-christelijk bewustzijn, dat misschien wel Joods is.

Bij Schulz is niet de moeder maar de vader de belangrijkste figuur van de vertelling. Samen met vader bladert het kind door een boek:

‘Het Boek… Ergens in de prille kindertijd, in de eerste dageraad van het leven zag de horizon helder van zijn zachte licht. In volle pracht lag het op vaders bureau, en hij verdiepte zich er stil in en wreef met een belikte vinger geduldig langs de bovenkant van de overdrukplaatjes – …’

Zo tovert vader kleuren tevoorschijn (‘een gewimperd randje van een pauweoog’). Ook later zal vader – met zijn geleerdheid die tot razernij leidt – kleur in het leven aanbrengen, onder andere door allerlei vogels te gaan kweken, terwijl moeder en de andere vrouwen in de verhalen (vooral de verleidelijke dienstmeid Adela) de lezer weer met twee voeten op de aarde zetten.

Vader gaat ook discussies aan met de Schepper. Terwijl hij een vrouwenbeen van een van de naaistertjes in zijn stoffenwinkel bewondert, zegt hij:

‘Als ik, verstoken van respect voor de Schepper, me met kritiek op de schepping zou willen amuseren, zou ik uitroepen: “Minder inhoud, meer vorm!” Ach, wat zou zo’n afname van de inhoud de wereld opluchten!…’ .

In zijn prachtige tirade ‘Het traktaat van de mannequins of het Tweede Scheppingsboek’, die hierop volgt, daagt vader de Schepper Demiurgos nog verder uit. Vader wil zelf kunnen scheppen, maar dan geen volmaakte figuren, maar figuren

‘… gemaakt voor één keer. Als het mensen worden, geven we hun bijvoorbeeld slechts één kant van het gezicht, één arm, één been, dat been namelijk dat ze voor hun rol nodig hebben.’

In het laatste hoofdstuk van de bundel ‘De Kaneelwinkels’ keren vaders eigen creaties terug; de nazaten van de vogels die hij op zolder kweekte en die door Adela weg waren gejaagd. Het zijn misbaksels geworden:

‘Het waren reusachtige bossen veren, slordig volgepropt met bedorven ingewanden.’/…/’Andere deden denken aan gebochelde, kale, gecrepeerde kamelen. Weer andere ten slotte waren klaarblijkelijk van een of andere papiersoort gemaakt, van binnen leeg, maar van buiten getooid in de prachtigste kleuren.’

Maar misschien wel het belangrijkste kenmerk van het werk van Schulz, en in ieder geval het kenmerk dat ik het meest bewonder, is het primaat van het woord. Het woord brengt de werkelijkheid voort en niet andersom, aldus Schulz. En het woord heeft een diepe, mythologische betekenis, die aan het licht treedt als het ‘aan zichzelf wordt overgelaten’, als het poëtisch wordt gebruikt. En dat is wat Schulz doet; hij creëert met zijn woorden een prachtige, poëtische werkelijkheid.

Of dit Joodse karakteristieken zijn (de man als buitenissige figuur die in discussie gaat met God, en het woord als schepper van de werkelijkheid) weet ik niet. Ik had hierover graag gesproken met mijn gastvrouw in Israël, waar ik zonder coronacrisis nu op bezoek zou zijn geweest. Het ‘Verzameld werk’ van Schulz lag al klaar als cadeau voor haar. Zij is literatuurwetenschapper en had mij ongetwijfeld meer kunnen vertellen over de (vermeende) Joodse karakteristieken van Schulz’ verhalen.

Nu moet ik wachten tot we weer kunnen reizen. Volgend jaar in Jeruzalem.

Op 1 april zet ik weer een nieuw voorleesfilmpje online. Het is te zien via de link ‘Klik hier voor de voorleesfilmpjes’ bovenaan op de homepage van manvantaal.com. Elke woensdag in april ververs ik die link voor een nieuw filmpje.

Afbeelding boven dit blog: illustratie uit ‘Sanatorium Clepsydra’, Bruno Schulz, 1937

Bruno Schulz

In deze dagen van ingeblikte zelfvoorziening ben ik mijn lievelingsschrijver opnieuw aan het lezen: Bruno Schulz (1892-1942). Slechts twee romans van deze Pools-Joodse schrijver zijn bewaard gebleven: ‘De Kaneelwinkels’ uit 1933 en ‘Sanatorium Clepsydra’ uit 1937. Twee relatief kleine verhalenbundels waarin Schulz in prachtige, bloemrijke beschrijvingen een wereld oproept waarin álles voortdurend van vorm verandert.

Letterlijk alles is bezield bij Schulz: mensen, dieren, dingen, het weer, de dag, de nacht, kleuren, materialen; alles beweegt, ademt, groeit, gist, verandert van gedaante, vergaat. Vanuit een kinderlijke, onbevangen waarneming schept hij een universum waarin de gedaanteverwisselingen een mythologische glans krijgen: de randen van de dag raken beschimmeld, zolders staan bol van de storm, tante Perazja krijgt een woedeaanval, krimpt en krult om als een stuk verschroeid papier en verpulvert.

Bruno Schulz in 1935

Bruno Schulz was een gevoelige, misschien wel schuwe, schrijver en beeldend kunstenaar van Joodse komaf. Hij werkte als tekenleraar op een middelbare school in zijn geboorteplaats Drohobycz, een provinciestadje dat achtereenvolgens Oostenrijks, Pools en Oekraïens werd. Dit stadje en de stoffenwinkel die zijn vader daar had, staan centraal in zijn verhalen. In 1941 vallen de Duitsers binnen en Schulz komt in het getto te wonen. Daar wordt hij in 1942 tijdens een wilde actie van de Gestapo op straat doodgeschoten.

Heel veel van zijn werk is verloren gegaan, maar de twee romans die bewaard zijn gebleven – ‘De Kaneelwinkels’ en ‘Sanatorium Clepsydra’ – hebben een overstelpende rijkdom. Ik raak bij het lezen opnieuw in de ban van Schulz’ verhalen, schitterend vertaald door Gerard Rasch. Schulz gebruikt de taal niet om de werkelijkheid te beschrijven, nee, hij creëert met taal een nieuwe, mythologische werkelijkheid. Zelf zegt hij daarover in zijn opstel ‘De mythisering van de werkelijkheid’:

‘Gewoonlijk houden we het woord voor de afschaduwing van de werkelijkheid, voor haar weerspiegeling. Juister zou zijn het omgekeerde te stellen: de werkelijkheid is de afschaduwing van het woord.’

In zijn romans komen twee figuren vaak voor: zijn vader en het dienstmeisje Adela. Vanuit de optiek van een kind beschrijft Schulz hoe zijn vader toenemend zonderling gedrag gaat vertonen, op het bezetene af, maar hoe door die bezetenheid juist kleur en avontuur aan de grauwe werkelijkheid worden toegevoegd. Adela is de praktische, maar ook verleidelijke, jonge vrouw, die met haar huishoudelijk werk het leven weer min of meer terugbrengt tot de ware proporties.

In het hoofdstuk ‘De vogels’ zijn vader en Adela de belangrijkste figuren. Het hoofdstuk opent met:

‘Gele winterdagen van verveling braken aan. Een te kort kleed van sneeuw, vol gaten en gesleten, bedekte de roodbruine aarde.’ /…/ ‘Vader kwam niet meer buiten.’/…/ ‘Met liefde voerde hij in die tijd alle reparaties in de hoogste regionen van de kamer uit. Op elk tijdstip van de dag konden we zien hoe hij daar, gehurkt op het topje van de ladder, bezig was aan een karweitje aan het plafond, bij de lijsten van de hoge ramen of bij de bollen en kettingen van de hanglampen.’

Vader gaat vogels houden.

‘Kosten noch moeite sparend liet vader uit Hamburg, uit Nederland, uit Afrikaanse zoölogische stations bevruchte vogeleieren komen, die hij door reusachtige Belgische kloeken liet uitbroeden.’/…/ ‘Wanneer vader in grote ornithologische compendia las en de kleurige tabellen ombladerde, leek het of die gevederde fantasmata daaruit opvlogen om de kamer met hun fleurige fladderen te vullen, met vlokken purper, flarden saffier, groenspaan en zilver. Onder het voeren vormden ze op de vloer een kleurig en golvend bloembed, een levend tapijt dat uiteenviel als iemand onvoorzichtig binnenkwam, dan uiteenvloog in bewegende bloemen, klapwiekend in de lucht, om vervolgens in de hoogste regionen van de kamer een plekje te vinden.’

De hobby van vader loopt uit de hand en hij wordt met zijn vogels naar zolder verbannen.

‘Zo verloren we vader gedurende enige weken uit het oog. Slechts af en toe kwam hij beneden, en dan konden we opmerken dat hij kleiner moest zijn geworden, vermagerd en gekrompen. Soms sprong hij aan tafel uit vergeetachtigheid op van zijn stoel en liet, met zijn armen wiekend als met vleugels, een langgerekt gekraai horen, terwijl over zijn ogen een nevelig vlies trok. Beschaamd lachte hij daarna samen met ons en probeerde van het incident een grap te maken.’

Op een dag staat opeens Adela op zolder.

‘Ze bleef in de deuropening staan, vertwijfeld door de stank die in de lucht hing en door de hopen uitwerpselen die vloeren, tafels en meubels bedekten. Snel nam ze een besluit, opende een raam, waarna ze met haar lange bezem de hele vogelmassa aan het wervelen bracht. Een helse wolk van vleugels, veren en gekrijs sloeg omhoog, waarin Adela, een razende maenade gelijk, onzichtbaar onder het tollen van haar thyrsus, de dans der vernietiging danste. Ontzet probeerde vader slaand met zijn armen met de vogelschare in de lucht op te stijgen. Langzaam maar zeker werd de wolk van vleugels dunner, tot ten slotte alleen Adela, uitgeput en hijgend, en mijn vader, met een bekommerd en beschaamd gezicht en bereid iedere capitulatie te aanvaarden, op het slagveld over waren.
Even later kwam mijn vader de trap van zijn domein af – een gebroken man, verbannen koning die troon en koningschap verloren had.’

Och, wat een heerlijke thuisisolatie met de boeken van Schulz!

Afbeelding boven dit blog: Zelfportret, Bruno Schulz, 1933

 

Nana Noël

Onlangs vierde museum Beelden aan Zee zijn 25-jarig bestaan met een receptie. Ook buurtbewoners waren uitgenodigd voor deze feestelijke bijeenkomst. Met twee van hen raakte ik aan de praat. Het waren twee dames op leeftijd, overburen van het museum, die de kans te baat hadden genomen om het gebouw waar ze altijd tegen aan keken nu eens van binnen te bekijken.

Les Baigneurs, circa 1983. Foto: Els Beelen

De dames waren opgetogen over de expositie van Niki de Saint Phalle, die in deze avonduren nog meer schitterde in het kunstlicht. ‘Nou’, zei een van de dames terwijl ze wees naar de levensgrote ‘Baigneurs’, de Nana op het blauwe voetstuk die met haar groene metgezel de zee in huppelt, ‘Het zijn wel stevige, vrolijke … eh … wijven.’ ‘Ja, niet zo’n mooi woord’, verontschuldigde ze zich meteen. Ik zei: ‘Dat is nou precies wat Nana betekent.’

Met het woord ‘Nana’ als zelfstandig naamwoord worden vrouwen aangeduid die zich niet conformeren aan het (Franse) model van lieftalligheid en begeerlijkheid (désirabilité), maar die zelf over hun leven en hun lichaam beschikken. Nana betekent zoiets als ‘vrouwmens’, ‘grietje’ of, excusez-le-mot, ‘mokkel’. Het is dus een weinig flatteuze aanduiding van een vrouw, maar bij Niki is het een geuzennaam geworden.

Tony of Lily, 1965

Niki de Saint Phalle verleent haar vrouwen de titel Nana en daarmee benadrukt ze de autonomie van de vrouw. De Nana bestaat niet bij de gratie van haar bevalligheid, nee, ze staat op zichzelf.

Vaak hebben de Nana’s namen van vrouwen met wie Niki bevriend was. In museum Beelden aan Zee kom je het grietje ‘Erica’ tegen, die vrij zwevend in de ruimte hangt. En ‘Bénédicte’, dat mens, zit wijdbeens op het draaiplateau met een lijf vol vrolijke, vlamachtige motieven.

Tony of Lily’ maakt een luchtsprong. Dit vrouwspersoon is gebaseerd op Tony Sijmons, de helft van het kunstverzamelaarsechtpaar Tony en Karel Sijmons, met wie Niki in de zestiger jaren bevriend was en die veel werk van haar kochten. Op de expositie zijn twee rijkelijk geïllustreerde brieven te zien van Niki de Saint Phalle en Jean Tinguely aan Tony en Karel Sijmons.

Soms geeft Niki haar Nana een andere naam.  Zo is er de ‘Nana Santé’, (het ‘Gezondheidsmens’), De ‘Nana Boule’ (de ‘Bolle Griet’) en de ‘Nana Pomme de Terre’ (het ‘Aardappelmokkel’). Onafhankelijke, trotse vrouwen, die het niet kan schelen of ze voldoen aan esthetische of maatschappelijke normen.

Affiche van de expositie ‘Niki de Saint Phalle aan Zee’, met Nana Pomme de Terre, litho, 1975

Als het u allemaal wat te veel wordt, die krachtige, maar ondiplomatieke vrouwmensen die maar lopen te springen en te huppelen, is er altijd nog Nana Mouskouri, het Griekse grietje. In haar geval heeft de naam Nana waarschijnlijk de conventionele betekenis van de (Spaanse) meisjesnaam: ‘lieflijk’. Maar dat ís ze dan ook.

Onbeschroomd lieftallig, met een loepzuivere dictie en met altijd een Griekse snik in haar stem, zingt ze een oerDuits adventsliedje: ‘Leise rieselt der Schnee’. Ik vind het prachtig, deze Nana Noël, die zachtjes de sneeuw laat dwarrelen en het woud een kerstachtige glans verleent. ‘Hört nur, wie lieblich es schallt’.

Ik wens u heel fijne, stevige én lieftallige, feestdagen.

Nog drie keer geef ik de lezing ‘ROND en ROND en ROND, de wereld van Niki de Saint Phalle’ in museum Beelden aan Zee. De eerstvolgende is op zondag 29 december.
In 2020 geef ik de lezing ook elders. Zie Agenda.

Niki de Saint Phalle

Voor de derde keer heeft Museum Beelden aan Zee mij gevraagd een lezing te maken over een bekende kunstenaar waar het museum een expositie aan wijdt. Na ‘Kijken als Picasso’ – mijn lezing tijdens de expositie ‘Picasso aan Zee, keramiek en sculptuur’ in 2016/2017 – en ‘Inside Ossip’ – tijdens de expositie ‘Zadkine aan Zee’ in de afgelopen wintermaanden – werk ik nu aan een lezing over het leven en werk van Niki de Saint Phalle (1930-2002).

Vanaf 5 oktober 2019 tot 1 maart 2020 staat deze kunstenaar centraal in de expositie ‘Nana’s aan Zee’. Vijf maanden lang zullen de weelderige en levenslustige ‘vrouwmensen’ van Niki het museum bevolken. In die periode geef ik elke laatste zondag van de maand een lezing in de museumbibliotheek. Ter voorbereiding kan ik putten uit een rijke bron van documentatie; er zijn heel veel films en video’s over Niki gemaakt, en ze schreef zelf veel over haar leven, in een prachtig, kinderlijk handschrift, verlucht met allerlei tekeningen.

Les Trois Grâces, 1994

Nana is een Frans (scheld-)woord voor ‘meid’, ‘vrouwmens’, ‘wijf’. De Nana’s van Niki de Saint Phalle zijn stevige vrouwspersonen. Ze zijn groot, rond, met forse billen, borsten en benen. Ze hebben kleine hoofden, want volgens Niki wordt er veel te veel belang gehecht aan het hoofd. ‘Het hoofd zonder lichaam, dat is de hel’, aldus Niki.

De lichamelijkheid van de Nana’s is enorm en tegelijk zijn ze heel lichtvoetig; ze dansen en huppelen in bontgekleurde badpakken die als paaseieren zijn beschilderd. Er gaat een enorme levenslust van ze uit. Een levenslust die Niki zelf heeft moeten bevechten.

Niki de Saint Phalle kwam uit een burgerlijk Frans milieu. Kort na haar eigen huwelijk in 1948 raakte ze in een zware depressie. Ze werd opgenomen in een psychiatrische inrichting en tijdens haar opname maakte ze haar eerste schilderijen.

Ik ben begonnen te schilderen bij de gekken… Ik leerde er de sombere wereld van de gekte kennen en de genezing ervan, ik heb er geleerd in het schilderen mijn gevoelens te leggen; de angsten, het geweld, de hoop en de vreugde.’

Grand Tir, 1961

Ze ging collages maken van gips, waarin ballonnetjes met verf waren verwerkt. Met een geweer schoot ze op de collages, waardoor de verf uit de ballonnen spatte. Met deze ‘Tirs’ (Schietschilderijen) brak ze in 1961 internationaal door.

‘In 1961 schoot ik op: papa, alle mannen, de kleine, de grote, de belangrijke, de dikke, de mannen, mijn broer, de samenleving, de kerk, het klooster, de school, mijn familie, mijn moeder, alle mannen, papa, mezelf. Ik schoot omdat het me goed deed en omdat het me een bijzonder gevoel gaf.’

Na deze radicale afrekening met de maatschappelijke conventies die haar verstikten, maakte Niki collages en beelden van vrouwelijke symbolen en figuren (harten, hoeren, bruiden, vrouwen die een kind baren). ‘Ik ging van de provocatie naar een binnenwereld, een vrouwelijke wereld’.

En dan, in 1965 maakt ze – geïnspireerd door een zwangere vriendin – haar eerste Nana van papier maché. Het is een volle, krachtige, vrolijke, zelfbewuste vrouw. De Nana ontleent haar kracht niet aan haar maatschappelijke rol, nee, ze put de kracht uit zichzelf.

Haar leven lang zal Niki Nana’s blijven maken: grote Nana’s, kleine Nana’s, Nana’s als huizen, Nana’s om bloemen in te zetten, opblaasbare Nana’s, gele, roze, zwarte, spiegelende Nana’s. En altijd is Nana lichtvoetig, dansend, vrolijk en ROND.

Nana Jaune, tijdens Den Haag Sculptuur, 1998

‘Ik hou van rond.
Ik hou van rond, van curven, van golvingen,
De wereld is rond, de wereld is een borst.
Ik hou niet van rechte hoeken, die maken me bang.
De rechte hoek wil me vermoorden, de rechte hoek
is een moordenaar.
De rechte hoek is een mes,
De rechte hoek is de hel.
Ik hou niet van symmetrie.
Ik hou van onvolmaaktheid –
Mijn cirkels zijn nooit helemaal rond.
Dat is een keus, volmaaktheid is koud,
De onvolmaaktheid schenkt leven, ik hou van het leven.
Ik hou van het denkbeeldige als de monnik van God.
Het denkbeeldige is mijn toevluchtsoord, mijn paleis
Het denkbeeldige is een tocht naar
Het binnenste van het vierkant en de cirkel.
Ik ben blind, mijn beelden zijn mijn ogen.
Het denkbeeldige is de regenboog,
Geluk is het denkbeeldige, het denkbeeldige bestaat.’

(Niki de Saint Phalle, uit: ‘Rétrospective d’une oeuvre 1980 Paris’)

 

De werktitel van mijn lezing is “Rond en Rond en Rond, de wereld van Niki de Saint Phalle”. Op 26 oktober is de eerste. Kijk in de Agenda voor meer informatie.

Afbeelding boven dit artikel: Baigneurs ou Danseuse, 1980-1981

De olifant is verliefd op de millimeter

Na de lezing op 7 juli laat ik ‘Rembrandts Handen’ nu rusten. Ik richt mijn aandacht weer even op Arp. In september en november geef ik de lezing ‘Hans Jean Arp – dromen, beelden, gedichten’ en ik duik nu opnieuw zijn werk in. Ik ben meteen weer verliefd.

De prachtige dichtregel die boven dit blog staat, is afkomstig van Hans Arp (1886-1966). Die ene regel bevat alles wat Arp voor mij zo aantrekkelijk maakt: humor, speelsheid en een ongerijmde logica als in een droom. ‘De olifant is verliefd op de millimeter’ is het eerste gedicht uit een kleine bundel die Arp uitgaf in 1941: ‘Bestiaire sans prénom’, een bundel met dierengedichten in het Frans. ‘Beestenboek zonder voornaam’ in vertaling, hoewel je in dat ‘sans prénom’ ook een woordspeling met ‘sans précédent’ kan horen.

Pagina uit ‘Jours effeuillés, poèmes, essais, souvenirs 1920-1965’, Jean Arp. Illustratie: Plastique numéro 4, papier déchiré, 1939

Het laatste gedicht uit het Bestiaire is ook weer een juweeltje van speelsheid, waarin een heel vlooiencircus tot leven komt in één enkele vlo:

de vlo houdt zijn rechtervoet achter zijn linkeroor
zijn linkerhand in zijn rechterhand
en springt op zijn linkervoet over zijn rechteroor

Het springt en danst alle kanten op in dit gedicht: links, rechts, op, over, achter. In de lezing draag ik dit gedicht snel en in één adem voor. Dan is het alsof je even door de ruimte stuitert.

De humor van Arp is een van zijn grote charmes. Er is altijd wel een woordgrap. Als hij in de twintiger jaren zijn geduld verliest met zijn vriend Theo van Doesburg, die allerlei afspraken niet nakomt over het bouwproject van hun beider woonhuizen, schrijft hij: ‘lieber does […] zum teufel warum antwortest du nicht auf meinen brief. hat dir eine meerkuh deine contrequadrate abgebissen […] willst du überhaupt bauen. ich kann dir nur mit wichtigen erfahrungen auf dem gebiete der arsch-ARSCH-arschitectur dienen.’ Vrij vertaald: ‘beste does […] waarom antwoord je verduiveld niet op mijn brief. heeft een zeekoe je contrakwadraten afgebeten […] wil je eigenlijk wel bouwen. ik ben alleen maar je dienaar met zwaarwegende ervaringen op het gebied van de aars-AARS-aarschitectuur.’

Een andere brief, waarin hij een geïnteresseerde kunstbroeder uitlegt wat het Dadaïsme nu eigenlijk inhoudt, ondertekent hij met: ‘agréez monsieur mes citrons empressés’. De normale formulering is: ‘agréez, monsieur, mes salutations distinguées’, maar Arp zegt hier zoiets als ‘met gedienstige citroenen’, terwijl ‘citrons empressés’ natuurlijk ook lijkt op ‘citrons pressés’ (= geperste citroenen).

Arps humor is anarchistisch; hij verzet zich ermee tegen de dictatuur van het verstand. Tegenover het verstand, de logica, stelt Arp een andersoortige logica; de logica van de droom. ‘Het verstand, die lelijke wrat, is van de mens afgevallen./De logische non-sens heeft plaatsgemaakt voor de onlogische non-sens./ Op de ruïnes van de rationele architectuur verrijst de architectuur in een olifantenstijl, een pauwenstijl, een klokkenstijl, een eierenstijl,  et cetera’ (Uit: Le style éléphant contre le style bidet, 1934).

Pagina uit ‘Jours effeuillés, poèmes, essais, souvenirs 1920-1965’, Jean Arp. Illustratie: Le siège de l’air, Duo-dessin door Sophie Taeuber en Jean Arp, 1946

Arp noemt zijn kunst ‘concrete kunst’. Zijn poëzie en zijn sculpturen zijn geen verwijzing naar de werkelijkheid, noch een abstractie ervan; ze verwijzen naar een eigen wereld; een wereld vol onverwachte, geestige, droomachtige vergezichten. ‘De concrete kunst is elementair, natuurlijk, gezond en laat in het hoofd en het hart de sterren van de vrede groeien, van de liefde en de poëzie. Waar de concrete kunst binnenkomt, vertrekt de melancholie, haar grijze koffers vol zwarte zuchten met zich meeslepend.’ (Arps voorwoord bij de expositie ‘Konkrete Kunst’ in Basel, voorjaar 1944)

In september en november 2019 geef ik weer een lezing over mijn geliefde Hans Jean Arp. Houd de Agenda in de gaten.

De engel van Rembrandt

Voor het afbeelden van engelen draaiden zeventiende-eeuwse kunstenaars hun hand niet om. Ook bij Rembrandt zijn ze regelmatig te zien. Het zijn vaak androgyne jongelingen, met blonde krullen, een zacht gezicht en enorme gevederde vleugels die ergens bij hun schouderbladen zijn aangehecht.

In de vroege werken van Rembrandt komt de engel vaak uit hogere sferen aanvliegen (meestal de linkerbovenhoek van de afbeelding) en veroorzaakt zijn verschijning schrik en ontzetting. In ‘De engel verschijnt aan de herders’, een ets uit 1634, slaat het vee in wilde paniek op hol en ook de herders zoeken een veilig heenkomen of staan aan de grond genageld.

De engel verschijnt aan de herders, ets, 1634

De engel in het schilderij ‘Abrahams offer’ uit 1635 verschijnt eveneens als een donderslag bij heldere hemel. Op het allerlaatste moment grijpt hij Abraham bij de pols. Die kijkt verwilderd opzij naar de engel en laat het mes vallen waarmee hij zijn zoon Isaak zou doden. In Rembrandts vroege werk duiken de engelen dus plotseling op en boezemen ze schrik en ontzag in.

Abrahams offer, olie op doek, 1635

Heel anders gaat het toe in de ets die Rembrandt in 1655 maakte en die ook Abrahams offer als onderwerp heeft. Hier heeft de engel Abraham van achteren benaderd en slaat hij zijn armen om hem heen. Het is een liefdevol, ondersteunend gebaar waardoor Abraham uit zijn gruwelijke state of mind kan breken en niet de moordenaar van zijn zoon hoeft te zijn.

Abrahams offer, ets, 1655

Ook in een ets uit 1652, ‘Christus in de hof van Getsemane’, is de engel ondersteunend en liefdevol. Vlak voor de kruisiging verkeert Jezus in grote nood. Hij worstelt met Zijn aanstaande lijden en dood en bidt tot Zijn Vader: “Laat deze drinkbeker aan Mij voorbij gaan.” De discipelen slapen, Jezus staat er alleen voor. Een engel knielt bij Hem neer en ondersteunt Hem met beide armen.

Christus in de hof van Getsemane, ets, 1652

Maar ook lijkt het of de engel Jezus opricht en zodat Hij zich kan omdraaien naar de soldaten die Hem komen arresteren. Hier laat Rembrandt een bijzonder aspect van de engel zien. Het is niet een hemels wezen dat onheil afwendt, maar een liefdevol wezen dat je bijstaat op momenten dat je heel zware keuzes moet maken.

In de loop van zijn leven is Rembrandt engelen dus heel anders gaan weergeven. Oorspronkelijk zijn het felle, schitterende hemelbodes die met grote overmacht ingrijpen in het dagelijks leven, uiteindelijk worden het intieme wezens, die liefde en steun bieden op momenten dat mensen heel erg op zichzelf worden teruggeworpen.

En dan is er nog het schilderij ‘Jakob worstelt met de engel’ uit 1659. Het lijkt helemaal geen worsteling, althans wat de engel betreft. Jakob klemt de engel met beide armen tegen zich aan, maar de engel lijkt hem te ontglippen. Jakob kan de engel niet bij zich houden, hij móet opstijgen zoals een ballon onder water moet opstijgen.

Jakob worstelt met de engel, olie op doek, 1659

Jakob wil de engel niet laten gaan, maar je kunt een engel niet claimen, lijkt Rembrandt te zeggen. Tegelijk laat hij zien hoe hevig dat verlangen naar ondersteuning en liefde kan zijn. Hij schildert Jakob als een sterke jongeman in een rode mantel, die zijn armen krachtig om de stralende engel heeft heengeslagen. Zo sterk is het verlangen naar de engel van Rembrandt; het is een menselijk verlangen.

Op 7 juli geef ik nog één keer de lezing ‘Rembrandts Handen’, met o.a. de beide afbeeldingen van Abrahams offer. Informatie en reserveren: zie Agenda.