Im Trenkwald

Hoera! Museum Beelden aan Zee is weer een museum. Na maanden een catwalk te zijn geweest waar de creaties van Mart Visser te bewonderen waren, staat er nu weer een expositie die je omarmt, een expositie die je verbeelding op gang helpt: Tuin der Lusten van de Oostenrijkse kunstenaar Elmar Trenkwalder.

De Grote zaal van het museum heeft weer de luister van een grote zaal waar je vrij kunt ronddwalen tussen en door de fantastische keramieken sculpturen en installaties van Trenkwalder. Zijn kunstwerken hebben geen namen, dat zou de kijkervaring maar te veel beïnvloeden. Net zoals bij Bach de composities genummerd zijn volgens de BWV (= Bach-Werke-Verzeichnis) hebben de barokke beelden van Elmar Trenkwalder een WVZ (= Werkverzeichnis).

Pièce de résistance van de expositie is WVZ 360 -S, een fascinerende, mosgroene beeldengroep uit 2021/2022 in het centrum van de grote zaal. Deze sculptuur is een weelderig ‘parcours’ van zuilen en bogen, vol krullen en spiralen, met natuurlijke vormen als van slingerende planten of schelpen en met menselijke elementen als gezichten, putti en/of figuren uit Aziatische tempels die versmelten met de architectonische en natuurlijke vormen.

WVZ 360 -S, Elmar Trenkwalder, 2021-22

Door dit prachtige universum, bedekt in een sensuele, glanzende laag van groen/blauw glazuur, kan de bezoeker fysiek dwalen én zijn blik laten dwalen langs de ontelbare details en de betoverende vormen. Onverwachte doorkijkjes geven een heel nieuwe beleving. Barokke architectonische elementen bloeien op in de natuurlijke vormen. Handen en gezichten doemen op uit het groen. Het kunstwerk omarmt je, het streelt je en daagt je uit om te blijven kijken en nieuwe aspecten te ontdekken.

In de zaal staan nog meer keramieken sculpturen, die allemaal dateren van voor 2021. Hier zie je dat Trenkwalder oorspronkelijk modulair werkte. Met eindeloze variaties herhaalde hij bepaalde vormen en bouwde zo grote sculpturen die doen denken aan interieurstukken uit de paleizen of kerken van de Barok en de Gothiek. Zo staat er een goudkleurige ‘wand’ van opengewerkte en rijkelijk versierde bogen, WVZ 221 -S, een kunstwerk dat associaties oproept met koorhekken uit grote kathedralen.

WVZ 221 -S, Elmar Trenkwalder, 2009

Er is de prachtige installatie WVZ 203 -S, een flessengroene wand met daarvoor vijf zuilen met een diep roodbruine kleur. Het wemelt van de versierselen en decoratieve details. Veel vormen roepen associaties op met geslachtsdelen. Hierin zou je een heel ‘Oostenrijks’ aspect kunnen zien; in lijn met zijn illustere landgenoten als de psychoanalyticus Freud, de toneelschrijver Schnitzler en de hedendaagse filmmaker Michael Haneke, lijkt Trenkwalder in zijn werk de kracht van seksuele driften in het leven te erkennen.

WVZ 203 -S, Elmar Trenkwalder, 2007
WVZ 206 -S, Elmar Trenkwalder, 2008

In de grote witte ‘ijstaart’ WVZ 206 -S zou je zelfs seksuele standjes kunnen zien. Of misschien zien we ook wel iemand die haar behoefte doet. Net zoals in de Tuin der Lusten en de andere werken van Jeroen Bosch zijn alle geneugten van het onderlichaam ruim vertegenwoordigd ‘Im Trenkwald’. In volstrekte harmonie met de hogere geneugten van heiligen en goden.

Ga deze prachtige expositie bezoeken. Het oog en het gemoed worden er getrakteerd op een weelde aan figuren en motieven die je met levensvreugde vervullen. De kunst van Elmar Trenkwalder gaat over mij, over ons, het gaat over de condition humaine.

Op 27 oktober geef ik mijn lezing Rembrandts Handen, over ‘onze’ grote barokkunstenaar. De lezing zoomt in op de taal van de handen in Rembrandts werk. De emoties die spreken uit de handgebaren van de figuren in zijn schilderijen en tekeningen zijn heel herkenbaar. Informatie en reserveren: zie Agenda

Cesuur

Na mijn lezing over Hans Arp richt ik mij nu weer op Rembrandt. Op 27 oktober geef ik in Den Haag de lezing Rembrandts Handen, over de taal van de handen in Rembrandts werk. Beide kunstenaars hebben in het midden van hun carrière een dramatische gebeurtenis meegemaakt die een cesuur vormde in hun werk; ze verloren allebei hun partner. Als ze na een periode van rouw hun werk weer oppakken, zie je hoe dit verlies tot een nieuwe attitude heeft geleid.

Sophie Taeuber, 1914

Hans Arp verliest zijn vrouw, beeldend kunstenaar Sophie Taeuber, door een tragisch ongeval; ze overlijdt in januari 1943 door een koolmonoxidevergiftiging. Na de dood van Sophie stort Hans Arp volledig in. Ze was zijn maatje, een kunstzinnige duizendpoot; ze werkte met textiel (vernieuwend voor die tijd), ze kon houtbewerken, ze tekende, fotografeerde, beeldhouwde, was architect en Ausdruckstänzerin. Maar ze was vooral zijn strijdmakker, zijn geestverwant die samen met hem vocht voor een nieuwe kunst en die daarin vaak een voorbeeld was door haar pragmatische aard.

Arp stopt met beeldhouwen. ‘Als je dodelijk bent getroffen houd je je niet meer bezig met vormproblemen,’ zegt hij later, ‘Dan wil je dicht bij het onstoffelijke komen.’ Hij schrijft aangrijpende Sophie-gedichte waarin hij stamelend probeert haar dood te vatten. Pas na vier jaar kan hij weer sculpturen maken en schrijft hij weer Dadaïstische gedichten, met humor en anarchie.

Maar zijn gedichten hebben een andere toon. Ze zijn nog wel strijdbaar, maar minder bijtend en sarcastisch. Er zit nu een verdiepte menselijkheid in zijn poëzie, bijvoorbeeld in het gedicht Mensen uit 1951:

Lange lange dunne draadmensen
van een witte onbeschreven draad
die op een spoel gerold
gemakkelijk in een broekzak meegenomen kunnen worden.

Saskia en profil in rijk gewaad, 1633/1634-1642, Gemäldegalerie Alte Meister, Kassel

Rembrandt verliest zijn geliefde Saskia op het hoogtepunt van zijn carrière. Als hij in 1641 aan De Nachtwacht werkt, bevalt Saskia van hun zoon Titus. Dit is het vierde kind van Rembrandt en Saskia, maar tot drie keer toe is hun kind kort na de geboorte overleden. Titus overleeft, maar Saskia wordt ziek en sterft een half jaar na de geboorte. Een maand voor de onthulling van De Nachtwacht verliest Rembrandt zijn grote liefde.

In diepe rouw brengt hij een paar wijzigingen aan in het huwelijksportret dat hij in 1633 van Saskia had geschilderd. Op haar hoed voegt hij een grote witte struisvogelveer toe, die als een rookpluim in de duisternis vervliegt. En in haar handen schildert hij een takje rozemarijn, het kruid van de herinnering.

Ook voor Rembrandt is dit verlies een keerpunt. Hij besluit geen grote portretopdrachten meer aan te nemen. Hij wordt zelfs onhebbelijk tegen opdrachtgevers. Hij wil zich voortaan toeleggen op de schoonheid en de vrijheid van expressie. ‘Als ik mijn geest wil ontspannen, is het geen eer die ik zoek, maar vrijheid’, is een uitspraak van Rembrandt uit de periode na Saskia’s dood.

Voor zijn etsen en schilderijen kiest Rembrandt nu onderwerpen die niet in de mode zijn, bijvoorbeeld vervallen boerderijtjes in een landschap. Hij werkt zijn schilderijen uit in ruwe, pasteuze penseelstreken die indruisen tegen de esthetiek van de fijnschilders, die in de tweede helft van de zeventiende eeuw en vogue waren. Het leverde grote meesterwerken op, zoals De Joodse bruid.

Rembrandt en Arp; twee kunstenaars voor wie het verlies van de levenspartner een cesuur is in hun werk. Maar door deze ingrijpende gebeurtenis is hun werk rijker geworden.

Op 27 oktober geef ik de lezing Rembrandts Handen in Villa Ockenburgh in Den Haag. Informatie en reserveren: zie Agenda

Afbeelding boven dit artikel: links, Portret van Saskia Uylenburgh, Rembrandt, tekening, 1633, en rechts, Sophie Taeuber als Dadaïstische danseres, 1916

Danspaleis de Aubette

In 2020 dook op de TEFAF in Maastricht een kunstwerk op van Theo van Doesburg, een van de voormannen van De Stijl. Het zag eruit als een stuk karton, beschilderd met diagonale banen en heldere kleurvlakken. Maar een scherpzinnige medewerker van Het Nieuwe Instituut in Rotterdam herkende in dit kunstwerk de opengevouwen maquette van de Feestzaal in de Aubette. Dit danspaleis in Straatsburg werd in 1928 door Theo van Doesburg, Hans Arp en Sophie Taeuber-Arp ingericht tot een van de modernste danstenten van die tijd.

Ontwerp voor de Feestzaal van de Aubette, beschilderd karton, Theo van Doesburg, 1926/1927

Theo van Doesburg heeft zich er lange tijd op laten voorstaan dat de Aubette zijn project was, maar het was oorspronkelijk een opdracht voor Sophie Taeuber-Arp en Hans Arp. Na de Eerste Wereldoorlog woonden zij in bij Arps moeder in Straatsburg. Op die manier konden ze het Franse staatsburgerschap verwerven om zich in Parijs te vestigen. In Straatsburg werden zij benaderd door de gebroeders Horn, twee ondernemers die van de Aubette, een oude, vervallen kazerne, een grote uitgaansgelegenheid wilden maken met meerdere danszalen, bars, een restaurant en een filmzaal. Sophie Taeuber en Hans Arp kregen de opdracht om het complex een moderne uitstraling te geven.

Composition abstraite désaxée, glas-in-lood venster voor woonhuis van André Horn, Sophie Taeuber, 1928

Omdat het project zo omvangrijk was én zo prestigieus – de Aubette moest de hipste tent van Straatsburg worden – vroeg het echtpaar Arp hun vriend Theo van Doesburg ook deel te nemen. Ze dichtten hem veel ervaring toe met het uitvoeren van dit soort grote opdrachten. Theo van Doesburg ontwierp een maquette voor het hart van het complex, de Feestzaal. Met een voor die tijd gedurfde vormgeving bekleedde hij het plafond en de wanden met grote, heldere kleurvlakken, geplaatst in diagonale banen.

Sophie Taeuber ontwierp de glas-in-lood vensters in het trappenhuis in haar geometrische stijl. Hans Arp beschilderde de danszaal in de kelder met zijn karakteristieke golvende vormen en zijn ‘oervorm’ das bewegte Oval.  Op de wand van de catacomben liet hij twee grote paddenstoelachtige vormen groeien.

Bij de opening in 1928 werd de Aubette door kunstliefhebbers de hemel in geprezen. Men noemde het ‘de Sixtijnse kapel van de avant-garde’. Maar het uitgaanspubliek van Straatsburg was niet gediend van al die nieuwlichterij. Het bezoek aan het danspaleis bleef ver achter bij de verwachtingen. Er werden vaasjes en lampjes in de zalen gezet om meer aan te sluiten op de smaak van het publiek. Toen ook dat niet hielp volgde een radicale ingreep; de muren werden overgeschilderd. De geometrische patronen verdwenen en ook de paddenstoelen en das bewegte Oval werden gezellig overgeschilderd.

Muurschilderingen in de kelder van de Aubette met paddenstoelen en das bewegte Oval, Hans Arp, 1928 (vernietigd)

Hans Arp was woedend. Met het inmiddels verworven Franse staatsburgerschap verhuisde hij in 1929 naar Parijs onder het uitspreken van de verwensing dat hij nooit meer een voet zou zetten in dat burgerlijke Straatsburg. Later draaide hij nog wel bij en heeft hij prachtige gedichten geschreven over de stad en de kathedraal.

De feestzaal van Theo van Doesburg is in de jaren negentig weer in oude avantgardistische luister hersteld. Maar de paddenstoelen in de catacomben van de Aubette zijn niet meer herrezen. Op een of andere manier past dat ook beter bij de specifieke kwaliteit van het werk van Arp; het is indringend én vluchtig tegelijk. Als een droom.

Op 6 oktober geef ik mijn lezing Hans Jean Arp – dromen, beelden, gedichten, over de poëtische beelden en de beeldende poëzie van Hans Arp. Informatie en reserveren, klik hier

The world according to Arp

Op 6 oktober geef ik mijn lezing Hans Jean Arp – dromen, beelden, gedichten. Ik neem u dan mee naar de wereld van Hans Arp, de dichter en beeldhouwer die mij zo inspireert. In de wereld van Arp is de droom de werkelijkheid; zijn sculpturen en zijn gedichten hebben de schoonheid van dromen. Alles kan!

Ik bleef liggen en verroerde me niet en rook de geur van de eerste bloemen. Dromen lieten zich leiden door een parel. Ik hoorde de klacht van de nachtegaal. In de spiegel zag ik een giraf voorbijkomen met een muis op zijn kop. In de zomer hoorde ik in de verte het gebulder van een oorlog. Onder mijn raam spraken de buren over vrede, muziek, bedden, driehoeken, dieren.

Hoofd met drie onaangename voorwerpen, brons, 1930

Dit is een citaat uit het prozagedicht De grote vlieg, de knevel en de kleine mandoline dat Hans Arp schreef in 1951. Ik laat het horen in mijn lezing. In het gedicht wordt de dichter wakker met drie onaangename voorwerpen op zijn gezicht; een knevel, een grote vlieg en een kleine mandoline. Arp baseerde dit gedicht op een van zijn sculpturen, namelijk het bronzen beeld Hoofd met drie onaangename voorwerpen uit 1930. Dat is een vloeiende, plastische vorm met drie losse voorwerpen erop die eruit zien als een grote vlieg, een knevel en een kleine mandoline.

Vaak gebruikt Arp zijn beeldhouwkunst als uitgangspunt voor zijn poëzie. Hij noemde aanvankelijk zijn gedichten ook wel toelichtingen bij zijn sculpturen. Dat dien je niet letterlijk te nemen; zijn gedichten openbaren een poëtische droomwereld, waaruit ook zijn sculpturen voortkomen.

In de lezing laat ik u dwalen door het atelier van Hans Arp in Meudon, een voorstad van Parijs. Bij die wandeling tussen de gipsen sculpturen, de fluïde Rundplastiken die zo karakteristiek zijn voor Arp, laat ik u een gedeelte horen van het gedicht Mensen uit 1953.

In het gipsatelier van Hans Arp, Meudon, Frankrijk

Bescheiden grijsgeverfde stoelmensen
die niets anders willen zijn
dan stoelen waarop anderen gaan zitten

Wolkenmensen die zichzelf ter wereld brengen

Lange lange dunne draadmensen
van een witte onbeschreven draad
die op een spoel gerold
gemakkelijk in een broekzak meegenomen kunnen worden

Mensen die als een Arabische één
in een trein stappen
en als een Romeinse één
weer uitstappen

In de tuin van dit museum in Meudon staan de bronzen beelden van Hans Arp. Ook hier laat ik u dwalen tussen de poëtische beelden met een gedicht. Ik draag Schuilplaats van dromen voor, een gedicht uit 1961:

Concrétion humaine sur coupe, beeld in de tuin te Meudon, brons, 1935

In de diepe stilte van de Vogezen
ontmoette ik
grote zeilschepen zonder bemanning
die stil
door de wouden zeilden

Een orang die slechts
half was
wordt wakker met zijn ontbrekende deel
met de oetan
Klaarwakker klimt hij in een boom
en zingt: “Cacao, cacao, oh, cacao!”

Tedere eeuwigheden
schieten wortel in mij
Eindelijk eindelijk
kan ik tijd verliezen
eeuwigheidje voor eeuwigheidje
tijden lang
oneindige tijden

En ik sluit af met een beeld van Hans Arp dat in Den Haag staat: Scrutant l’horizon uit 1966, het jaar van zijn dood. Daarbij draag ik het heerlijke gedicht die große Firgelei voor, dat hij schreef in 1963, deels in het Duits, deels in de fantasietaal Firgel:

Scrutant l’horizon, 1966, Mariahoeve, Den Haag

knebs zabala dri di dri mn dri
sp sp tatagu

Hans Arp licht in het gedicht toe wat dat voor taal is:

die schöne firgelsprache
ist das verweilen das träumen
das sinnen und überspinnen
sind himmlische traumblumenlieder
also unsichtbare wolken

Das verweilen, das träumen, das sinnen und überspinnen; het er zijn, het dromen, het mijmeren, peinzen; dát is de Firgeltaal. En dat is ook de wereld volgens Arp. In de lezing neem ik u mee langs al deze poëtische beelden om ‘er te zijn, te dromen, te mijmeren en te peinzen.’

Ga mee op 6 oktober naar de wereld van Arp in de lezing Hans Jean Arp – dromen, beelden, gedichten. Informatie en reserveren: klik HIER

Nazomer in Straatsburg

Mijn liefde voor Hans Arp is in Straatsburg begonnen. In oktober 2001 was ik voor een korte vakantie in deze prachtige stad waar Franse en Duitse invloeden zo mooi vervlochten zijn. Het was een stralende nazomer en de stad baadde in het warme, verzadigde licht.

Glazen gevel van het Musée d’Art Moderne et Contemporain, Straatsburg. Foto: Edith Rodeghiero

Natuurlijk bezocht ik ook de musea van de stad; het Musée des Beaux-Arts, met de klassieke collectie, en het toen splinternieuwe Musée d’Art Moderne et Contemporain. Een open en licht gebouw, gelegen aan de Place Jean Hans Arp. Ik wist toen nog niet wie dat was en dat Straatsburg de geboortestad was van deze kunstenaar.

In het museum, met kunst vanaf 1870 tot heden, kwam ik langs een sculptuur van Jean Arp. Ik weet niet meer precies hoe het eruit zag, maar ik herinner me een gipsen beeld met ronde, vloeiende vormen. Ik dacht even dat het door een vrouwelijke kunstenaar was gemaakt met de voornaam Jean (spreek uit op z’n Engels, zoals Jean Harlow).

Portret van de Straatsburgse schilder Hans Jean Arp, Henri Beecke, omstreeks 1910

Maar verderop kwam ik een portret tegen van deze ‘Jean Arp’. Een schilderij van Henri Beecke, met de titel Portrait du peintre strasbourgeois Hans Jean Arp, vers 1910. Een portret dat me raakte door de zachtaardigheid die het uitstraalde. Een mooie, dromerige jongeman (Arp was hier 24 jaar oud) in een elegant kostuum staart in de verte. Ik begreep meteen dat dit de kunstenaar moest zijn die die zachtaardige, vloeiende sculptuur gemaakt had.

Toen ik mij later meer ging verdiepen in Arp, ontdekte ik hoe belangrijk de droom voor hem was. ‘Alle kunstenaars zijn dromers,’ aldus Arp. Een kunstenaar beeldhouwt niet, hij schildert niet, nee, een kunstenaar dróómt. Dromen is een scheppende kracht. De schilder Henri Beecke heeft op dit vroege portret de droom-kwaliteit van de dichter en beeldhouwer Hans Arp perfect gevangen.

Het werk van Arp heeft dan ook wat ik noem een ‘droomlogica’. In zijn sculpturen vloeien de vormen organisch in elkaar over met een logica die niet causaal is, maar volstrekt logisch als in een droom. En in zijn gedichten roepen woorden andere woorden op, associaties volgen elkaar op, beelden vloeien uit elkaar voort op een droomachtige manier. Het is niet causaal, het getuigt van een droomwereld.

La belle Strasbourgeoise, Nicolas de Largillière, 1703

Die souplesse in het dichten kon Hans Arp ontwikkelen doordat hij tweetalig werd opgevoed. Zijn vader was Duits, maar zijn moeder was een geboren en getogen Strasbourgeoise, Franstalig dus. Arp kreeg de twee talen met de paplepel ingegoten. ‘Ik ga met de woorden om als een kind met zijn bouwstenen. Ik betast ze en buig ze om, alsof het sculpturen zijn.’ Zo licht Hans Arp zijn poëzie toe; hij boetseert met de taal.

Of de familie van Arps moeder veel aanzien had in de achttiende eeuw weet ik niet, maar ik associeer haar (als in een droom?) met een ander portret dat ik zag in Straatsburg; La belle Strasbourgeoise. Een schilderij uit 1703 van Nicolas de Largillière, de portrettist van de Franse gegoede burgerij. Een onbekende dame is hier afgebeeld in traditioneel Straatsburgs gewaad uit de tijd van Lodewijk XIV. Met haar extravagante hoed maakt ze een onuitwisbare indruk.

In de gouden nazomer van oktober 2001 begon in Straatsburg mijn liefde voor Arp. Op 6 oktober aanstaande neem ik u mee in de droomwereld van deze kunstenaar met mijn lezing Hans Jean Arp – dromen, beelden, gedichten. Informatie en reserveren: klik hier

Over ontzag en duisternis

In de duinen bij Den Helder ligt beeldenpark De Nollen, het levenswerk van kunstenaar Rudi van de Wint (1942-2006). Vanaf 1980 heeft hij dit stuk binnenduin, dat dienst deed als vuilnisbelt, omgevormd tot een landschapspark waarin zijn enorme stalen sculpturen het best tot hun recht moesten komen.

Dat omvormen kan je letterlijk nemen; Van de Wint groef gedeelten van het duin weg om waterpartijen te creëren. Met het weggegraven zand wierp hij weer nieuwe duinen op. Hij beplantte het gebied met duinvegetatie en schiep zo een nieuw ‘natuurlijk’ landschap met prachtige doorkijkjes op zijn kunstwerken, intieme duinvalleien waar de kunst wordt weerspiegeld in het water en duintoppen met monumentale stalen sculpturen omgeven door wuivend helmgras.

Van de Wint werkte veel met cortenstaal; het onverwoestbare staal dat in de buitenlucht een prachtige roestlaag krijgt. Zo ligt er in het landschap een enorme roestbruine krul van cortenstaal, Beeld 4. De spiraalvorm met golvende randen roept associaties op met de schil van een enorme vrucht, maar het heeft ook iets van het monster van Loch-Ness, vooral omdat de vrijhangende ‘kop’ zachtjes beweegt in de wind.

Beeld 4, Rudi van de Wint, 1997-2001, cortenstaal
links: Tempestas, rechts: blik omhoog in één van de ‘bladen’, Rudi van de Wint, geoxideerd koper

Dezelfde golvende vormen zie je terug in de sculptuur Tempestas die bestaat uit drie 10-meter hoge lepelvormige bladen van geoxideerd koper. Van de Wint heeft met een bijtend zuur het oxidatieproces van het koper versneld en daarmee als het ware de bladen lichtblauw geverfd. Elk blad is zo breed dat het precies het menselijk lichaam kan omhullen. Als je erin gaat staan en omhoog kijkt zie je hoe de golvende vorm zich boven je naar de hemel uitstrekt.

Deze open sculpturen in de ruimte boezemen ontzag in, ontzag voor het zware materiaal, ontzag voor de volumes, ontzag voor de ruimte. Er is echter ook een aantal kunstwerken waarbij het ontzag bij mij omsloeg in een ongemakkelijk, duister gevoel van onmacht.

Aether II, Rudi van de Wint, 1994

Op het terrein staan zo’n twintig bunkers waarvan Van de Wint er een aantal bewerkt heeft tot kunstwerk. Eén van die bunkers is de koepelvormige ruimte die binnenin beschilderd is met kobaltblauw, dat naar de opening in het dak toe steeds meer overgaat in wit. Het kunstwerk heet Aether II en wil de geest van het donker naar het licht voeren. Maar als bezoeker sta ik in het onderste gedeelte met het donkerste blauw (‘Niet tegen de muur leunen, s.v.p.’) en kan ik alleen maar omhoog kijken naar het licht.

Voor een ander kunstwerk, Eidolon, moet de bezoeker door een meterslange, aardedonkeren gang, waarna je in een grijze koepel uitkomt met een duistere bromtoon. ‘Het geluid van de ruimte’, aldus de gids, maar wat ik ervoer was een benauwde grijze binnenruimte die na een dwingende wandeling door het donker werd bereikt.

Wonderlijk hoe ik bij de ene kunstenaar, Antony Gormley, waar ik in mijn vorige blog over schreef, duisternis heel anders ervaren heb dan bij de andere kunstenaar, Rudi van de Wint. Bij Gormley daagde de duisternis me uit en liet me mijn eigen lichaam op een andere manier ervaren. Bij Van de Wint voelde ik mij ‘weggedrukt’ in de duisternis.

Dat neemt niet weg dat zijn sculpturen in de buitenlucht ontzagwekkend zijn. U kunt de kunst van Rudi van de Wint aan den lijve ervaren in het Kunstproject De Nollen bij Den Helder en in het Stedelijk Museum Alkmaar op de expositie Reis naar het oneindige. 

Foto boven dit artikel: Tempestas, Rudi van de Wint

De menselijke maat

Over de Britse beeldend kunstenaar Antony Gormley heb ik al eerder geschreven. In zijn werk word ik getroffen door het universele fenomeen van hoe het (mijn) menselijk(e) lichaam zich in de ruimte bevindt. In museum Voorlinden is nu van hem de expositie Ground te zien. Of beter: te ervaren.

Gormley neemt zijn eigen lichaam als uitgangspunt. Dat is volgens hem de enige zekerheid die we hebben; ons lichaam dat zich in de ruimte bevindt. Hij noemt het lichaam ‘de grondwaarde’. Bij museum Voorlinden komen we in de tuin en in de bossen rond het museum gietijzeren beelden tegen uit de serie Critical Mass II, afgietsels van Antony Gormleys lichaam. Deze oermenselijke vorm neemt houdingen aan die emoties zouden kunnen uitdrukken.

Het bijzondere is dat de emotie die je ervaart afhankelijk is van hoe het lichaam is opgesteld. Zo is er een rechtopstaande figuur die het hoofd laat hangen. Hij staat met zijn voeten in het water en roept een gevoel van droefheid op.  Even verderop ligt dezelfde gedaante voorover op het gras. Hij rust slechts op zijn tenen en op zijn hoofd en nu gaat er iets weerbarstigs van uit. Nog iets verder maakt dezelfde vorm een acrobatische ‘handstand’; met de armen tegen het lijf gedrukt en de voeten omhoog staat het lichaam recht overeind, alleen leunend op de nek en het achterhoofd.

Een van de figuren uit Critical Mass II (1995) van Antony Gormley in verschillende opstellingen bij museum Voorlinden

De grootste verrassing van de expositie Ground is te vinden in de zalen van het museum. Daar ervaart de bezoeker zelf hoe het eigen lichaam zich verhoudt tot de ruimte. Dat begint al in de eerste zaal met het kunstwerk Co-ordinate VII. De zaal lijkt leeg, op twee dunne metalen strips na, die als een X- en Y-as de ruimte in het midden doorsnijden. De ruimte wordt als het ware verdeeld in vier kwadranten. Als je de horizontale as nadert om eronderdoor te lopen naar de volgende zaal, krijg je een wonderlijke gewaarwording; de twee ‘lijnen’ raken elkaar helemaal niet! De ‘X-as’ ligt een eind voor de ‘Y-as’. Deze gewaarwording is een fysiek gevoel, een schok of een bons alsof je tegen een glazen wand stoot.

Verderop beland je in de fenomenale ruimte met het kunstwerk Clearing VIII. Een reusachtige rol van een dunne aluminium strip is hier ‘uit elkaar gevallen’ in de ruimte. Van plafond tot vloer, van zijwand tot zijwand lopen kris-kras grote hoepels van aluminium door de zaal, waardoor een vrije doorgang onmogelijk is. De bezoeker moet zijn weg in deze wirwar zoeken door zich in allerlei richtingen te bewegen. Bukkend, met hoge stappen over de kabel heen stappend, voorzichtig je voeten tussen de obstakels plaatsend en tegelijk om je hoofd denken; bewegen in deze ruimte wordt een heel bewuste exercitie.

Clearing VIII, Antony Gormley, 2020

Een combinatie van de lichamelijke sensaties van Clearing en Co-ordinate staat de bezoeker te wachten in Breathing Room III. Hier betreed je een helverlichte ruimte met grote, open kubussen die in elkaar grijpen. De kubussen zijn alleen met witte ribben aangegeven. Plotseling gaat het licht uit en in het aardedonker lichten de ribben fluorescerend op. Er is geen voor en achter meer, er is alleen een fascinerend lijnenspel van horizontale en verticale lijnen met talloze verdwijnpunten. Als zwarte gedaantes dwalen de bezoekers door dit labyrint.

Breathing Room III, Antony Gormley, 2010

Antony Gormley biedt met deze expositie Ground fascinerende fysieke ervaringen. Elke bezoeker kan zijn menselijke maat aan den lijve ervaren; de ‘grond’ van het eigen lichaam in de ruimte.

Let it be

Op zaterdag 9 juli overleed Wim Quist, de architect van museum Beelden aan Zee in Scheveningen. In dit museum met zijn lichte, open ruimtes kom ik heel graag. Zeker als er door de openstaande schuifpuien een zacht zeebriesje door de ruimte waait, voel ik hoe het gebouw me licht en vrij maakt en opent voor de kunst.

Quists museum ligt direct achter de boulevard in een duinpan als een opengevouwen dubbele schelp. Twee halfronde expositieruimtes, opgetrokken uit zandkleurig beton, komen samen in het hart van de schelp, de Zeezaal. De rechterruimte, de grote zaal waar de bezoeker binnenkomt, is overdekt. Door de vensters in het dak valt het zonlicht naar binnen, wat de sfeer van strand en duin versterkt. Op de ronde muur tekenen zich prachtige lijnenpatronen af, die langzaam met de zon mee verschuiven. Via grote glazen schuifpuien staat de zaal in verbinding met de patio’s die verzonken liggen achter betonnen muren waar wuivend helmgras overheen groeit.

De grote zaal van museum Beelden aan Zee

Door een gang met intieme, halfronde nissen kom je in de Zeezaal. De betonnen muur heeft hier plaatsgemaakt voor een glazen wand waarachter het duin zich opent met een weergaloos uitzicht op de zee. Prachtig hoe het museum het uitzicht inzet om de kunst te versterken. Of andersom. Sinds jaar en dag ligt Jan Meefouts Sluimerende Venus in perfecte harmonie met de omgeving ‘op de drempel’ van dit uitzicht. En de Cercle van de Italiaanse kunstenaar Bruno Romeda trekt een ijle, ronde lijn in het vergezicht.

Uitzicht vanuit de Zeezaal van museum Beelden aan Zee
Opgang langs de terrassen, museum Beelden aan Zee

Aan de andere kant van de Zeezaal ligt de open linkerhelft van de schelp. Hier loop je langs de ronde wand dicht onder het duin langzaam omhoog naar de terrassen met sculpturen. In een bijna processie-achtige wandeling kom je almaar hoger. Je voelt steeds meer de zeewind in je haren, de geluiden van de branding en het strand worden steeds krachtiger.

En dan sta je op het bovenste terras. Tussen de beelden door over de duintop heen zie je het strand en de zee. Je voelt de zon en de wind, je ruikt de zee en flarden etensgeuren van de strandpaviljoens, je ziet de paragliders, de zeilboten, de vrachtschepen in de verte, de Pier met reuzenrad; je bent tussen de Beelden aan Zee!

Het bovenste terras van museum Beelden aan Zee

De prachtige ruimtes van Wim Quist laten door hun vormen, hun kleuren, de lichtinval en de afwisseling besloten/open de kunst én de bezoeker optimaal tot hun recht komen. Welke expositie er ook staat, het gebouw, sterk verankerd in het duin, omarmt en koestert de kunst. Het museum dringt zich niet op, het ‘laat de kunst zijn’.

Ik dank architect Wim Quist voor deze ruimte, voor deze words of wisdom: Let it be.

Mauritshuis met flits

Het Mauritshuis heeft (in een flits?) een goede ingeving gehad; er werden zestien fotografen benaderd met de opdracht om van een van de schilderijen uit de collectie een eigen fotografische interpretatie te maken. Het leverde de prachtige expositie FLASH | BACK op, met eigenzinnige én eigentijdse foto’s, geïnspireerd door de zestiende- en zeventiende-eeuwse schilderijen van het Mauritshuis.

De fotografen werden vrijgelaten in de keuze van het schilderij en in de manier waarop ze hun ‘versie van het schilderij’ weergaven. Sommigen bleven vrij dicht bij het origineel, anderen voelden zich aangesproken door het thema en verbeeldden dat op hun eigen manier, weer anderen werkten puur associatief met wat het schilderij bij hen opriep.

Het intrigerende schilderij De Damspelers van Michael Sweerts, met dammende jongemannen die gekleed zijn volgens de laatste mode uit 1652, inspireerde fotograaf Ahmet Polat tot een uitdagende, barokke foto. Op een vloer met een dambordpatroon staan jonge mensen in (door henzelf ontworpen) weelderige kostuums. De vloer werd gelegd in de Galerij Prins Willem V, een dependance van het Mauritshuis. Tussen de werken van de oude meesters tonen de jonge makers hun werk en zichzelf in zelfbewuste poses.

FLASH | BACK, links: Ahmet Polat, It’s all in the game, 2022 en rechts: Michael Sweerts, De Damspelers, 1652

In de zaal van Rembrandts Anatomische les hangt in de schemering een foto met dezelfde afmetingen als Rembrandts schilderij uit 1632. Maar dit ‘doek’ is leeg op een menselijke hand na, die ligt opgebaard in een vergelijkbaar clair-obscur als bij de grootmeester. Fotograaf Stephan Vanfleteren raakte geïntrigeerd door het verhaal achter de rechterhand van het lijk op Rembrandts Anatomische les. Het lijk, een geëxecuteerde misdadiger, had oorspronkelijk geen rechterhand (meer). Die hand was bij een eerdere veroordeling al afgehakt. Rembrandt schilderde hier aanvankelijk naar waarheid een stomp en voegde pas later een hand toe. Vanfleteren toont alleen de dode hand die met een lugubere schoonheid ligt opgebaard in een Rembrandtesk decor.

FLASH | BACK, Stephan Vanfleteren, Corpus #1632, 2022

Bij Vermeers Gezicht op Delft – volgens Marcel Proust én volgens mijzelf het mooiste schilderij van het Mauritshuis – staat een prachtig citaat van de Franse schrijver: ‘Probeer altijd een stukje lucht boven je leven te houden’. Dit citaat vormt de verbinding tussen het schilderij en de zwart-witfoto van Vincent Mentzel, die ernaast hangt. De foto is een gezicht op Delft vanuit hetzelfde standpunt maar dan wat hoger. In het sterke zwart-witcontrast vormt de bebouwing langs de kade een desolaat rommeltje van oud en nieuw, in de bocht van de Schie drijft een groot vuilnisschip met een dozijn containers. Maar wat de foto optilt en verbindt met het schilderij is de ruime wolkenlucht boven de stad, met contrastrijke wolken.

FLASH | BACK, links: Vincent Mentzel, Tâchez de garder toujours un morceau de ciel au dessus de votre vie, Marcel Proust, 2022 en rechts: Johannes Vermeer, Gezicht op Delft, 1660-1661

Het klapstuk van de expositie FLASH | BACK is wat mij betreft de foto van Anton Corbijn bij Rembrandts schilderij Twee Afrikaanse mannen uit 1661. De intimiteit en kwetsbaarheid die Rembrandt in dit ‘dubbelportret’ wist te leggen vinden we precies zo terug in de foto van Corbijn. Rembrandt toont de mannen van voren met diffuus licht dat subtiel op de achtergrond valt en een sterke lichtvlek in het midden van het beeld. Corbijn fotografeerde twee Afrikaanse mannen van achteren bij het licht van straatlantaarns. De licht-donkerpartijen op deze foto en de houding van de twee mannen roepen dezelfde ontroerende en intieme sfeer als Rembrandts schilderij.

FLASH | BACK, links: Anton Corbijn, Twee Afrikaanse mannen (naar Rembrandt), Lamu, Kenya, 2022 en rechts: Rembrandt van Rijn, Twee Afrikaanse mannen, 1661

Gaat dat zien in het Mauritshuis. FLASH | BACK is werkelijk een tentoonstelling die de oude kunstwerken ontsluit. De expositie laat zien hoe actueel de schilderijen van de oude meesters zijn en hoe zij eigentijdse kunstenaars kunnen inspireren tot nieuwe, aansprekende kunst.

Leve de wolk!

Met de uitroep ‘Es lebe die Wolke’ rondde ik afgelopen zondag mijn lezing Arps Fluïdum af. Deze uitroep komt uit Die große Firgelei, Arps gedicht uit 1963 dat hij gedeeltelijk in de fantasietaal die Firgelsprache schreef. Het gedicht opent met de vraag aan het publiek of Firgel hen heeft verzekerd dat de dichter een wolk zal worden. Maar waarom ben ik dan nog geen wolk, vraagt de dichter zich af.

In het gedicht wordt de mooie Firgeltaal beschreven:

die schöne Firgelsprache
ist das verweilen das träumen
das sinnen und überspinnen
sind himmlische traumblumenlieder
also unsichtbare wolken

de mooie firgeltaal
is het er-zijn het dromen
het peinzen en mijmeren
zijn hemelse droombloemenliederen
onzichtbare wolken dus

Aha! De dichter is misschien al een wolk, maar het is een onzichtbare wolk, dus we kunnen het niet zien. Dadaïstische logica. Het gedicht Die große Firgelei eindigt met de volgende regels:

es lebe die wolke
und ganz besonderes
die wolke der engel
der göttlichen blume

leve de wolk
en speciaal
de engelenwolk
van de goddelijke bloem

Wolken komen heel vaak voorbij in Arps poëzie, bijna net zo vaak als dromen. De wolk staat voor vrijheid, inspiratie, openstaan voor kunst, voor het spirituele. Ook in het gedicht Schuilplaats van dromen uit 1961 passeert een wolk:

Een waterval
valt van zijn ladder
scheurt zijn bretels
en besluit van baan te veranderen
hij pelt zich af
en wordt wolk

Opnieuw een Dadaïstisch beeld; de waterval die een vaste baan heeft (de ladder) krijgt een ongeluk waarna hij een ferm besluit neemt. Hij trekt zijn oude kloffie uit – zijn bretels waren toch al stuk – en wordt wólk! Hij wordt vrij.

In het lange gedicht Gislebertus d’Autun, Arps hommage uit 1962 aan de middeleeuwse beeldhouwer Gislebertus die de beelden voor de kathedraal van Autun maakte, zien we droomwolken die afdalen uit en opstijgen naar het oneindige. Dit moeten wel engelenwolken zijn die de middeleeuwse beeldhouwer hebben geïnspireerd tot zijn prachtige beeldengroepen.

Wolkenschijven, Hans Arp, 1963, beschilderd hout

Ook in de sculpturen en de reliëfs van Arp zitten vaak wolkachtige vormen. Met het reliëf Wolkenschijven uit 1963 trakteert Hans Arp ons zelfs op plakjes wolk. Plakjes vrijheid, lekker voor op de dagelijkse boterham. Of gewoon tussendoor.

Met de lezing Arps Fluïdum net achter de rug en de zomer voor de boeg is de wolk een heerlijk thema. Languit in het gras naar de wolken kijken, of in je ligstoel op het strand. Staren naar de langzaam voorbijglijdende ‘wezens’ die veranderen van vorm, kleur, dichtheid. Kijk naar de vliegende krokodil, of de man met de grote neus. Of gewoon naar een prachtig volle witte wolk, die statig voorbijzeilt. En naar de windveren niet te vergeten, die lichte vegen in het blauw.

Wolken maken je vrij. Leve de wolk! Ik wens u een fijne zomer toe.