Olifant

Botten waren voor Henry Moore het meest inspirerend. Meer nog dan stenen, schelpen of andere natuurlijke vormen vormden botten de aanzet voor zijn sculpturen. ‘Je voelt dat een bot op een bepaalde manier is gebruikt tijdens zijn leven; het heeft aan spanningen blootgestaan, heeft gewicht gedragen en heeft een duidelijke organische functie gehad, wat bij een steen nooit het geval is geweest’, aldus Moore. Botten hebben geleefd, en dat maakt ze zo inspirerend.

Olifantenschedel (detail) op expositie Henry Moore, Vorm en Materiaal, Museum Beelden aan Zee

In zijn atelier had hij een grote collectie botten en een enorme olifantenschedel. Net zo’n indrukwekkend exemplaar staat op de Henry-Moore- expositie in Museum Beelden aan Zee. De schedel staat hier hoog opgesteld, zodat je er ook van onderen en van achteren in kan kijken. En vooral de achterzijde is interessant. Je ziet een wereld aan gewrichten, holle en bolle botstructuren, de kaken met kiezen, de aanhechtingspunten van de slagtanden en holtes in allerlei vloeiende vormen.

Henry Moore had de olifantenschedel eind jaren zestig cadeau gekregen van natuuronderzoeker Julian Huxley. Hij plaatste het gevaarte op een draaiplateau, zodat hij het van alle kanten kon observeren, en was dolenthousiast. Hij maakte er een hele reeks tekeningen van, vooral van details van de binnenkant. En in 1969 maakte hij een sculptuur die – bij mij in ieder geval – sterke associaties oproept met botten en de holtes in botten: Square Form with Cut.

Square Form with Cut, 1969, glasvezel, Museum Beelden aan Zee

In Museum Beelden aan Zee staat dit beeld in glasvezel. Een ‘vierkante’, rechtopstaande vorm met een voor- en een achterkant. Het beeld heeft allerlei uitstulpingen, vloeiende bolle en holle vormen en een groot, organisch gat in het midden. Vanuit elke hoek laat het beeld een ander aspect zien en vooral vóelen. Als je je oog laat dwalen over de bolle en holle vormen van dit beeld, voel je de complementaire vormen in jezelf.

In 1968 maakte Henry Moore een andere sculptuur die dezelfde gewaarwording geeft. Het is het beeld Oval with two points. Een ovale, staande vorm met allerlei vloeiende uitstulpingen en holten in de rand. In het midden zit een groot ‘rond’ gat waarin twee scherpe punten uitsteken die elkaar net niet raken. Ook dit beeld nodigt uit om met je lichaam de vormen te ervaren, of ‘aan te vullen’ met de complementaire vorm.

Oval with two points, 1968-1970, Henry Moore, Princeton University

Een bronzen afgietsel van dit beeld werd in 1969 geplaatst op de campus van Princeton University en binnen de kortste keren glansden de ovalen ringen die gevormd worden door de stekels doordat de studenten massaal op en in dit beeld gingen zitten. Je kunt Henry Moore geen groter plezier doen. Op deze manier worden zijn beelden fysiek ervaren. Het beeld omhult je lichaam.

Veel sculpturen van Henry Moore nodigen je uit ze fysiek te ervaren door erop te klimmen, er vanaf te glijden, erin te gaan zitten en met je lijf de vormen te ervaren. Neem die uitnodiging in gedachten aan en ‘voel’ hoe je handen, je buik, je billen in de beelden passen. Kinderen hebben er meestal geen moeite mee en geven gehoor aan het ‘olifantengevoel’:

Elephants can be lots of fun
They’re big and warm and pleasant.
Where am I going to find you one,
find you an elephant present?

Maybe I can go to the Elephant Zoo
with lumps of sugar to trap him.
Then quickly mail him home to you,
when I find out how to wrap him!

(The Elephant Present, William Engvick, 1965)

Mijn lezing Henry Moore – Verbinding gaat in première op 1 juni in de Grote Zaal van Museum Beelden aan Zee. Daarna is de lezing te horen op verschillende locaties. Informatie en reserveren: zie Agenda

Sticks and stones

De expositie Henry Moore, Vorm en Materiaal in Museum Beelden aan Zee begint bij de basis. In een grote vitrine aan het begin van de zaal liggen talloze stenen, schelpen, stukken hout en botten die Henry Moore verzamelde tijdens zijn wandelingen. Deze natuurlijke materialen inspireerden hem tot zijn sculpturen.

Er staat bijvoorbeeld een kartonnen doos met kiezelstenen in allerlei vormen. Henry Moore ging ‘…met die steentjes zitten en dan begint er iets. Op een gegeven moment kristalliseert het idee en dan weet je wat je moet doen, wat je moet veranderen’, aldus de beeldhouwer in de toelichting van het museumgidsje.

Expositie Henry Moore, Vorm en Materiaal; de evolutie van kiezelsteen tot de bronzen sculptuur Seated Figure: Arms Outstretched

Deze manier van werken wordt geïllustreerd aan de hand van een grillig gevormd stuk vuursteen. Moore heeft dit kruisvormige stuk steen rechtop gezet in een klompje plasticine. Je ziet er een figuur in met uitgestrekte armen. Deze vorm werkte Moore uit in een aantal stappen en uiteindelijk zit daar een prachtige bronzen menselijke figuur met uitgestrekte armen.

Een mooiere introductie op het werk van Henry Moore is haast niet denkbaar. De stapsgewijze ontwikkeling van kiezelsteen naar sculptuur maakt je geest rijp om zijn werk te ervaren. Je voelt bij zijn vloeiende sculpturen in brons, steen en zelfs in kunststof de natuurlijke ‘lichamen’ van de sticks and stones die hem inspireerden. Je voelt de verbinding met deze oervormen.

Expositie Henry Moore, Vorm en Materiaal, verzameling stenen en rechts het staande koeienbot

Henry Moore had ook een grote voorliefde voor botten. In de vitrine van Museum Beelden aan Zee staat een imposante olifantenschedel en liggen verscheidene koeienbotten. Een koeiendijbeen is rechtop geplaatst, wat maakt dat je er al als een sculptuur naar kijkt. Het bot straalt een grote kracht uit. ‘Botten hebben een geweldige structurele kracht en harde strakheid van vorm, subtiele overgangen van de ene vorm in de andere en een grote variatie qua doorsnede.’

De combinatie van kracht met de vloeiende overgangen van bol naar hol die botten hebben, maakt ze zo inspirerend. De bolle bovenkant van het koeiendijbeen ‘vraagt om’ een complementaire holte in je gedachten. Hetzelfde, maar dan omgekeerd, gebeurt bij het fragment van een koeienscheenbeen, dat even verderop in de vitrine ligt. De twee schotelvormige holten van de bovenzijde van het bot (deel van het kniegewricht) zijn prachtig in hun vloeiende vanzelfsprekendheid en roepen de complementaire bolle vormen in herinnering die erin scharnierden.

Three Way Piece No. 1: Points

Door deze ervaring van de anatomische vormenrijkdom van de gewrichten van een koe kijk je anders naar Moore’s sculpturen. De bolle vormen van het enorme Three Way Piece No. 1: Points geven het gevoel dat deze bollen omhuld (moeten) worden door holle vormen. Je voelt als het ware in je lijf het ‘antwoord’ op de bollingen van dit kunstwerk; het gevoel van een ronde kom waarmee je je verbindt met deze bolle uitstulpingen.

Iets soortgelijks, maar dan met meer beweging, gebeurde mij bij het bronzen beeld ‘Working Model for Divided Oval: Butterfly’. Dit beeld van Moore is een werkmodel voor een veel groter beeld in Berlijn, maar wat ik zag was een uitgewerkte versie van de holle vormen in het ‘kniegewricht’ van het koeienscheenbeen in de vitrine. De twee schotels van het bot vormen de divided oval die in deze bronzen sculptuur twee vleugels lijken; sierlijke, wuivende vleugels als van een vlinder.

Expositie Henry Moore, Vorm en Materiaal: koeienbot (deel van kniegewricht) en Working Model for Divided Oval: Butterfly

De sticks and stones, maar zeker ook de bones van Henry Moore zorgen voor sculpturen die op een natuurlijke manier een verbinding aangaan met de toeschouwer en met de ruimte.

Mijn lezing Henry Moore – Verbinding is vanaf medio mei te zien op verschillende locaties, waaronder de Grote Zaal van Museum Beelden aan Zee. Informatie en reserveren: zie Agenda

Henry Moore – Verbinding

De eerstvolgende lezing die ik zal geven gaat over de Britse beeldhouwer Henry Moore (1898-1986). Ik maak deze lezing naar aanleiding van de expositie Henry Moore, Vorm en Materiaal die gedurende de zomermaanden in Museum Beelden aan Zee te zien zal zijn. Een unieke locatie voor de sculpturen van Moore die altijd een mooie verbinding aangaan met het landschap.

De bekendste beelden van Henry Moore zijn de Reclining Figures; geabstraheerde, liggende figuren die ontspannen achterover leunen, de knieën opgetrokken en het hoofd opzij gedraaid. Moore maakte in zijn leven tientallen Reclining figures in allerlei materialen; gips, brons, steen en hout. Sommige van die figuren zijn vergaand geabstraheerd, maar toch valt er altijd nog iets te bespeuren van de vanzelfsprekende manier waarop de sculptuur ‘in de omgeving ligt’.

Chacmool van Chichen Itza, 1000-900 AD, Museo Nacional de Antropología, Mexico City

Moore kwam tot deze beelden toen hij in de twintiger jaren een afbeelding had gezien van Chacmool, een beeld uit de Pre-Columbiaanse cultuur in Zuid-Amerika. Chacmool is een menselijke figuur (een krijger?) die achterover ligt met opgetrokken knieën. Hij heeft het hoofd negentig graden opzij gedraaid. De handen rusten op de buik en houden een schaal vast, waarschijnlijk bedoeld voor offergaven. Chacmool wordt ook wel geassocieerd met de Azteekse god van de regen, Tlaloc.

De figuur van de Chacmool fascineerde Henry Moore: ‘de stilte en alertheid, een gevoel van gereedheid – de hele aanwezigheid ervan, en de benen die als kolommen naar beneden komen’. Het beeld inspireerde hem tot zijn sculpturen van liggende figuren. In 1958 maakte hij voor het toen gloednieuwe gebouw van de Unesco in Parijs een prachtige Reclining Figure. Dit beeld is zodanig uitgehouwen uit travertijn dat de horizontale lijnen in de steen een verbinding aangaan met de horizontale lijnen in het gebouw.

Reclining Figure, travertijn, Henry Moore, 1958, Unescogebouw Parijs

In Museum Beelden aan Zee gaat de expositie uitgebreid in op Moores liefde voor natuurlijke materialen. Tijdens zijn wandelingen door het Engelse platteland verzamelde hij allerlei stenen, botten, schelpen en stukken hout die hem inspireerden. De beeldhouwwerken die hieruit ontstonden hebben ‘natuurlijke’ rondingen en openingen en geven opnieuw een gevoel van verbondenheid met de natuur.

Veel Reclining Figures zijn opgebouwd uit meerdere onderdelen met vormen die herinneren aan botten of keien. Het beeld Large Four Piece Reclining Figure uit 1972-1973 is daar een sprekend voorbeeld van. Dit prachtige bronzen beeld ligt in het glooiende landschap van Beeldentuin Clingenbosch in de duinen bij Wassenaar. Vier vloeiende, natuurlijke vormen verbinden zich tot één geheel, een Reclining Figure.

Large Four Piece Reclining Figure, brons, Henry Moore, 1972-1973, Caldic Collectie Wassenaar

‘Verbinding’ is een kernbegrip bij Henry Moore; verbinding van natuurlijke vormen met elkaar en met de omgeving. De ontspannen liggende menselijke figuur is verbonden met de aarde, met de architectuur, met de omgeving waarin het is geplaatst. Verbinding is een oeroud thema waar de sculpturen van Henry Moore ons op een liefdevolle manier aan herinneren. Mijn lezing heet dan ook Henry Moore – Verbinding.

Op 12 mei zal de lezing Henry Moore – Verbinding in première gaan bij Instituut Helikon in Utrecht. Daarna zal ik op 1 juni de lezing geven in de Grote Zaal van Museum Beelden aan Zee, nauw verbonden met de sculpturen van Moore die daar staan opgesteld. Vervolgens geef ik de lezing nog een aantal keren in Den Haag, zie Agenda. Gedurende de looptijd van de expositie in Museum Beelden aan Zee (april-oktober 2023) kunt u mij boeken voor de lezing Henry Moore – Verbinding.

Alles ernaast moet flets zijn

Fernand Léger was gegrepen door de dynamische nieuwe tijd waarin hij leefde aan het begin van de twintigste eeuw. De snelheid van auto’s en treinen, de vele indrukken op straat; het vroeg volgens hem om een nieuwe weergave van de werkelijkheid. In mei 1914 gaf hij een voordracht waarin hij stelde: ‘Wanneer men met een auto of sneltrein een landschap doorkruist, raakt het gefragmenteerd; het verliest aan beschrijvende waarde maar wint aan synthetische waarde. Het zicht door de deur van de treinwagon of de voorruit van een auto, in combinatie met de snelheid, heeft het gewone uiterlijk van de dingen veranderd. Een moderne mens registreert honderd keer meer zintuiglijke indrukken dan een achttiende-eeuwse kunstenaar…’

Nature morte, uit de serie Contrastes de formes, Fernand Léger, 1913-1914, Museum Kröller-Müller

Een schilderij moet niet langer een imitatie van de werkelijkheid zijn, volgens Léger. De dynamiek van de tijd moet erin te zien zijn. ‘Het (de schilderkunst) is nog nooit zo echt realistisch geweest, zo stevig gehecht aan zijn eigen periode als nu. Er begint een soort schilderij te verschijnen dat realistisch is in de hoogste zin van het woord, en het is hier vandaag… Het reclamebord, gedicteerd door moderne commerciële behoeften, dat meedogenloos een landschap doorsnijdt.. ..deze gele of rode poster schreeuwend in een timide landschap, is de beste reden voor het nieuwe schilderij; het gooit het hele sentimentele literaire concept omver en kondigt de komst van plastisch contrast aan.’

Met de serie Contrastes de formes waar Léger in die jaren aan werkt, geeft hij in vele variaties vorm aan deze ‘realistische’ schilderkunst. Zijn wervelende doeken met kegels, cilinders en bollen die om en over elkaar heen tuimelen zijn een prachtige uiting van deze nieuwe manier van schilderen. Hij stelt felle, contrasterende kleuren naast elkaar, met harde overgangen. De vormen hebben stevige zwarte contouren en de witte high-lights geven volume en beweging aan de vormen. Vaak is de verf ruw opgebracht en de structuur van het (jute) doek nog zichtbaar. De schilderijen zijn niet gevernist, wat de dynamiek van de werken nog meer versterkt.

In 1919 schrijft Fernand Léger in een brief aan de toonaangevende Parijse galeriehouder Daniel-Henry Kahnweiler: ‘Ik ga ervan uit dat een schilderij materieel moet contrasteren met de muur waaraan het zal hangen, en dus moet het een uitdrukking zijn van krachtige beweging en bruisend leven. Alles ernaast moet flets zijn.’

Contraste de formes, Fernand Léger, 1914, Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen, Düsseldorf

Hij vervolgt met: ‘Ik denk dat dit alleen maar mogelijk is in de huidige tijd, waarin imitatie niet meer hoeft. Je kunt een plastische intensiteit bewerkstelligen, en dode oppervlakken in een schilderij zijn te vermijden. De kwestie van levende en dode oppervlakken in een schilderij is voor mij de ijkmaat van een goed schilderij.’

Op de expositie Fernand Léger en de daken van Parijs in Museum Kröller-Müller is heel mooi te zien hoe Léger tot zijn contrastrijke schilderijen komt. In de lezing die ik geef over deze expositie, volgen we de stappen die Léger in de jaren 1909-1917 zet. Eerst zien we hoe hij zich, geïnspireerd door Cézanne, een heel eigen kubistische taal eigen maakt; het tubisme. Dan ontwikkelt hij in de serie Fumées sur les toits het idee van levende (= felgekleurde) oppervlakken, die contrasteren met ronde vormen. En ten slotte zal hij de ‘ingrediënten’ waarmee Cézanne landschappen schilderde (bol, kegel en cilinder) als zelfstandige elementen gaan gebruiken om zijn eigen dynamische Contrastes de formes te schilderen, doeken waarnaast ‘alles flets is’.

Op woensdag 22 maart geef ik tijdens de Helikon-excursie naar Museum Kröller-Müller mijn lezing De ontdekking van de rook over de dynamische schilderkunst van Fernand Léger in de bruisende jaren voor WO I. Informatie en reserveren: klik HIER

Lach en bewonder

Op 16 maart geef ik in Utrecht opnieuw mijn lezing Los! Kunst en vliegwerk van Panamarenko. Ik verheug me erop het publiek weer mee te nemen op een reis door het wonderlijke universum van deze Belgische uitvinder en kunstenaar, die ons met zijn Kuifje-achtige voertuigen allerlei avonturen laat beleven.

Panamarenko laat je vrij bewegen door de ruimte, in ieder geval in je verbeelding. We zullen weer meegaan met zijn eerste grote zeppelin, de Aeromodeller, die in werkelijkheid nooit van de grond is gekomen, maar waarmee hij in 1971 de wereld rond wilde reizen in gezelschap van Brigitte Bardot. We klimmen op een van zijn vele luchtfietsen en met onze eigen MK (Mensenkracht) zetten we het apparaat in beweging en klapwieken weg, de wijde wereld in.

Grote Quadru Flip-Flop, 1998, foto: MHKA

En natuurlijk ontmoeten we hem hoog in de Zwitserse Alpen, waar hij allerhande machines ontwerpt waarmee je je makkelijk over de hellingen beweegt. Zijn rupsvoertuigje uit 1989, Le Garage des Alpes geheten, is het prototype van een Panamarenko-uitvinding. Het is een zorgvuldig geknutseld voertuigje, waarmee je als een kind zo optimistisch de berghellingen gaat bedwingen. Als een 49-jarig jochie geeft Panamarenko een demonstratie op zijn eigen rupsvoertuig (‘Kijk eens hoe goed dat gaat!’), terwijl het in werkelijkheid telkens vastliep. Maar dat maakt niet uit, we geloven in de kracht van de verbeelding en rijden met hem mee.

Panamarenko demonstreert het rupsvoertuig ‘Le Garage des Alpes’, Furkapas, 1989. Foto: Panamarenko Archief

In de lezing zien we ook de Rucksackflug; de ‘lijn’ van vliegende rugzakjes die hij vanaf 1984 ontwerpt. Een van die vliegende rugzakjes, de Hazerug uit 1992, heeft een opgevoerde Suzukimotor als aandrijfmechanisme. Met dat ding op je rug kun je, net als James Bond, pijlsnel het luchtruim kiezen (in je verbeelding) en de vijand beteuterd achterlaten. Panamarenko is er nuchter over: ‘Als ge die rugzak aangespt om te gaan vliegen, dan zijt ge dood van het lawaai en van de trillingen. Ge rammelt gewoon uit mekaar!’ Maar de verbeelding die de Hazerug oproept is oppermachtig.

Onderzeeboot PANAMA-Spitsbergen-Nova-Zemblaya, 1996. Foto: MHKA

We gaan ook te water in zijn verrukkelijke onderzeebootje uit 1996: PANAMA-Spitsbergen-Nova Zemblaya. Op naar de Noordpool! Of met zijn verbluffende hovercraft Scotch Gambit uit 1999; een levensgroot Thunderbird-vaartuig, uitgevoerd in glanzend roestvrij staal en van binnen bekleed met donsdekens, zodat je je niet hoeft te bezeren bij plotselinge acceleraties.

Als Panamarenko in 2003 zijn grote liefde Eveline Hoorens ontmoet komt er meer tederheid in zijn werk. Hij maakt nu veel Kiekskes, bewegende vogelskeletten ter grootte van een forse kip. Een van die vogels heet Eveline, de Zonnekiek. Nu hij zijn liefde heeft gevonden is het ook gedaan met de megalomane voertuigen. Hij maakt alleen nog maar tweepersoons voertuigen, zoals het vliegende schoteltje Bing II, voor romantische uitstapjes naar het heelal, of de ontroerende ‘onder-water-pedalo’ Donnariet, een soort onderwaterfiets met walvisstaart.

Er valt heel veel te lachen in het universum van Panamarenko en tegelijkertijd dwingen zijn ongebreidelde fantasie en zijn vrije geest bewondering af. Niets hield hem tegen in zijn drift om dingen uit te vinden waarmee een mens(enkind) vrij door de wereld kan bewegen. De fantastische voer-, vaar- en vliegtuigen van Panamarenko maken ons los!

De lezing Los! Kunst en vliegwerk van Panamarenko vindt plaats op donderdag 16 maart in het gebouw van Kunstliefde, Nobelstraat 12A in Utrecht. Aanvang: 20.00 uur, einde: 22.00 uur, met pauze. De toegang is GRATIS!
Informatie: klik HIER

Léger en de Eerste Wereldoorlog

Met zijn krachtige en eigenzinnige kubistische schilderijen maakt Fernand Léger furore in het Parijs van kort voor de Eerste Wereldoorlog. Galeriehouder Daniel-Henry Kahnweiler, die een perfect gevoel voor avant-garde kunst heeft, biedt hem in oktober 1913 een contract aan. Léger hoeft zich nu geen zorgen meer te maken over zijn inkomsten; al zijn werk wordt door Kahnweiler gekocht tegen vastgestelde prijzen per formaat. Hij kan zich dus nu in alle vrijheid ontwikkelen met zijn schilderijenreeks Contrasten van vormen.

Lang zal deze mooie overeenkomst niet duren. In augustus 1914 breekt de Eerste Wereldoorlog uit en Léger wordt onder de wapenen geroepen. Hij wordt brancardier in Verdun en maakt de verschrikkingen van de oorlog van dichtbij mee. Op de achterkant van formulieren tekent hij de verwoesting en de dood die hij om zich heen ziet. Die tekeningen stuur hij mee met de brieven aan zijn geliefde en zijn familie.

Fernand Léger als brancardier in Verdun, 1915
Sans titre, Verdun, Dessins du front, potlood op papier, Fernand Léger, 1914, Musée nationale Fernand Léger, Biot

Hij ziet een bizarre parallel tussen de verwoesting om hem heen en zijn kubistische werk. ‘Er is niets kubistischer dan een oorlog als deze die een man min of meer correct in verschillende stukken verdeelt en die hem naar de vier windstreken stuurt…’ schrijft hij op 28 maart 1915 in een brief aan zijn geliefde, Jeanne-Augustine Lohy.

Tegelijkertijd komt hij door de verschrikkingen van de oorlog tot een ‘herwaardering’ van de menselijke gedaante. ‘De ruwheid, de onderlinge verschillen, de humor en ronduit perfectie van bepaalde mannen om me heen, hun precieze gevoel voor utilitaire realiteit en de toepassing ervan te midden van het leven-en-dooddrama waarin we ons bevonden, en zelfs meer dan dat … Deze dichters en uitvinders van alledaagse poëtische beelden zorgden ervoor dat ik in straattaal wilde schilderen met al zijn kleur en beweeglijkheid’, zegt hij later in een terugblik op deze periode.

Toch blijft hij ook als een schilder naar de oorlog en het oorlogstuig kijken. ‘Ik werd verblind door het staartstuk van een .75 kanon open in direct zonlicht. Het was de magie van licht op het witte metaal. Dat was alles wat ik nodig had om de abstracte kunst van 1912-1913 te vergeten’, is een andere uitspraak van Léger over zijn ervaring tijdens de Eerste Wereldoorlog.

In 1917 wordt Léger ernstig gewond bij een gifgasaanval. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis maakt hij tijdens het herstel het indringende schilderij La partie de cartes (Het kaartspel). Dit schilderij is gebaseerd op de tekeningen die hij maakte aan het front. In dit schilderij zijn – meer dan in de vooroorlogse serie Contrasten van vormen – menselijke gedaantes (soldaten) en gebruiksvoorwerpen weer herkenbaar.

La partie de cartes, Fernand Léger, 1917, Museum Kröller-Müller

We zien drie mannen (zes handen) en duidelijk herkenbare speelkaarten. Op het eerste gezicht lijken de mannen geharnast te zijn, maar toch zitten ze gemoedelijk bij elkaar en leggen een kaartje. De rechtersoldaat, met een helm en een grijs kostuum (pantser?), lijkt alleen maar toe te kijken. Hij laat zijn hoofd op zijn handen rusten en rookt een pijp. Hij kijkt naar de soldaat links en de man in het midden die een potje kaart spelen.

Deze mannen dragen hoeden of helmen en kostuums in rood en blauw. De blauwe jasjes lijken open te hangen en de kleding daaronder is rood. De soldaat links heeft een medaille op zijn jasje net als de middelste man die ook insignes op zijn linkermouw heeft. Bij deze middelste figuur zijn de knoopsgaten te zien van zijn open jasje. Dit zijn dus geen harnassen, maar uniformen. De soldaten zijn niet geharnast, ze rusten uit.

Net als de rechtersoldaat rookt ook de middelste figuur een pijp. De bolle rookwolken zweven bovenin het schilderij en ‘verenigen’ de mannen. Léger laat hier dus niet de hardheid van de oorlog zien, maar de saamhorigheid van de soldaten, die bij elkaar zitten, een pijp roken en een kaartje leggen.

In dit schilderij uit 1917 zet Léger weer een volgende stap. De menselijke gestalte, hoewel nog steeds met ‘tubistische’ ledematen, krijgt in zijn schilderijen een prominentere rol. Dynamiek en beweging blijven Légers inspiratie, maar de kracht en solidariteit van mensen onderling zal in zijn werk een duidelijke plaats gaan innemen.

Op 22 maart, tijdens de excursie van Instituut Helikon naar museum Kröller-Müller, geef ik mijn lezing De ontdekking van de rook, over de kubistische periode in het werk van Fernand Léger. Informatie en reserveren: klik HIER

Contrasten van vormen

De expositie Fernand Léger en de daken van Parijs in museum Kröller-Müller draait om het pas ontdekte schilderij Fumées sur les toits uit 1911-1912. Op de andere zijde van dit doek schilderde Léger in 1912-1913 voor het huwelijk van een vriend het gelegenheidsschilderij Le quatorze juillet, waarbij hij het doek een kwartslag draaide. De achterzijde (het oorspronkelijke schilderij) werd toen bedekt met een lijmachtige, ondoorzichtige laag. Door de restauratie, die in 2016 begon, is het originele schilderij op de achterkant weer blootgelegd, waardoor het werk nu tweezijdig is tentoongesteld.

Nature morte aux cylindres colorés, Fernand Léger, 1913

Op de expositie is nóg een dubbelzijdig schilderij van Léger te zien. Het dateert uit 1913 en 1914 en laat de nieuwe, krachtige schilderstijl zien die Léger als logische volgende stap ontwikkeld had na zijn experimenten met rookwolken als vlakverdelers. Dit dubbelzijdige schilderij uit 1913-1914 draagt nog titels die verwijzen naar de realiteit, namelijk Nature morte aux cylindres colorés (Stilleven met gekleurde cilinders) op de ene zijde en Nature morte (Stilleven) op de andere zijde, maar de afbeeldingen zijn helemaal abstract en losgezongen van de werkelijkheid.

In het schilderij Nature morte aux cylindres colorés knalt de beweging van het doek. Uit felgekleurde, glanzende cilinders schieten nieuwe cilinders en bollen op in een omgeving waar alle vormen om elkaar heen dansen. Kubussen, kegels, pijpen, ballonachtige vormen; alles beweegt in een georkestreerde samenhang. Er is geen perspectief, geen verwijzing naar een andere werkelijkheid (ook al heet het Stilleven met gekleurde cilinders); het is een gebeurtenis die hier en nu plaatsvindt.

Nature morte, Fernand Léger, 1914

Ook het schilderij op de achterzijde van dit doek, dat alleen de korte titel Nature morte draagt, is een dynamische gebeurtenis van om elkaar heen tuimelende cilinders in blauw, rood en groen. Het is onvoltooid – de Eerste Wereldoorlog gooide waarschijnlijk roet in het eten – maar heeft desalniettemin een aanstekelijke en krachtige dynamiek.

De twee schilderijen zijn onderdeel van een grote reeks van vijftig schilderijen en honderd tekeningen uit de periode 1912 tot 1914. Léger bracht ze samen onder de titel Contrastes des formes (Contrasten van vormen). In deze reeks kwam Léger tot zijn eigen dynamische, kubistische stijl die ver afstond van het kubisme van tijdgenoten als Picasso en Braque.

Contrast is waar het Léger om gaat, contrasten tussen bolle en vierkante vormen in felle kleuren die een grote dynamiek uitstralen. Met het schilderen van rookwolken had hij steeds meer mogelijkheden ontdekt om die vorm-contrasten optimaal weer te geven. In zijn vroege schilderijen hebben de rookpluimen nog een realistische context (schoorstenen, rokende mensen), maar nu gebruikt hij de vormmogelijkheden die die bolle doorsnijdingen van het beeld hem bieden om compleet abstracte werken te maken.

Léger is dronken van deze stijl, zou je kunnen zeggen. Hij maakt tientallen Contrastes des formes, de een nog uitbundiger dan de ander. In Kröller-Müller hangt ook het uitdagende schilderij L’Escalier (De Trap). Met enige goede wil kan je hierin figuren onderscheiden die een trap bestijgen, maar wat vooral treft is de fantastische dynamiek van de glanzende, cilindrische vormen die stuwend omhoog bewegen.

L’Escalier, Fernand Léger, 1914

Met zijn Contrasten van vormen heeft Léger zich een plaats verworven als een geheel eigen kubist, die de beweging, de dynamiek en het optimisme van het begin van de twintigste eeuw op een aanstekelijke manier weet weer te geven. Door de Eerste Wereldoorlog komt er een einde aan deze vorm van dynamiek en optimisme in het werk van Léger. Hij ‘keert terug’ naar menselijke vormen en figuren in zijn schilderijen en tekeningen, maar de vooroorlogse idealen van vooruitgang en ontwikkeling blijven voelbaar in zijn werk.

Op 22 maart, tijdens de excursie van Instituut Helikon naar museum Kröller-Müller, geef ik mijn lezing De ontdekking van de rook, over de kubistische periode in het werk van Fernand Léger. Informatie en reserveren: klik HIER

 

De rook om je hoofd

Kort na (of tijdens?) de reeks Fumées sur les toits maakt Fernand Léger twee schilderijen waarin rookwolken een belangrijke rol spelen. Beide schilderijen hebben een verticaal formaat, net als de laatste doeken uit de Fumées-reeks. Het accent ligt daardoor op het opstijgende karakter van de rookwolken, geschilderd als ondoorzichtige, witte bollen die de achtergrond gedeeltelijk aan het oog onttrekken.

De rokers, Fernand Léger, 1911-1912, Guggenheim Museum, New York

Een van die twee schilderijen is Les fumeurs, De rokers, een fors schilderij (129 x 96 cm) uit 1911-1912. Rechtsonder, in de hoek, zitten twee mannen met pijpen. Uit die pijpen stijgen dikke rookwolken op die de mannen en het landschap achter hun gedeeltelijk afdekken. Het contrast tussen de volumineuze rookwolken en de platte, maar felgekleurde daken doet denken aan de latere versies van Fumées sur les toits. Ook in die schilderijen geeft Léger de architectonische, hoekige vormen van de huizen felle kleuren en onderbreekt hij die felgekleurde vlakken met dikke, witte bollen.

De rookwolken van de paffende mannen drijven het landschap in, een landschap met bomen die een gelijkenis vertonen met de peren die links achter de rokers in een schaal op een tafel lijken te liggen. Zitten de mannen voor een open raam? Dat zou je denken als je het rode vlak linksboven ziet als een gordijn. Het schilderij geeft meerdere gezichtspunten. Léger speelt met het idee van binnen en buiten; we zien én twee mannen bij een tafel met fruit én een landschap. En zijn het wel twéé mannen die we zien? Ze lijken erg op elkaar, vloeien enigszins in elkaar over. Misschien zijn het twee aspecten van een en dezelfde man.

Mogelijk is die dubbelzinnigheid (binnen en/of buiten, één en/of twee mannen) een manier voor Léger om de veelheid aan indrukken weer te geven waar de mens in het begin van de twintigste eeuw aan blootstond. ‘Een moderne mens registreert honderd keer meer zintuiglijke indrukken dan een achttiende-eeuwse kunstenaar; zozeer zelfs dat onze taal bijvoorbeeld vol zit met verkleinwoorden en afkortingen,’ zei Léger, en de witte bolle vormen van zijn rookwolken waren het perfecte middel om die fragmentatie en die dynamiek weer te geven.

La femme en bleu, Fernand Léger, 1912, Kunstmuseum Basel

In 1912 schildert Léger ook La femme en bleu, De vrouw in het blauw; een groot schilderij (193 x 129 cm) waarin opnieuw rookwolkachtige vormen zorgen voor fragmentatie en dynamiek. De abstractie is nog verder doorgevoerd, maar je kunt een figuur herkennen (je ziet gevouwen handen en een gezicht en profil) die op een stoel zit met een gedraaide poot en een rode leuning. In de hoek linksonder zie je nog zo’n stoel. Op de tafel rechts van de figuur staat een glas met een lepel erin. Rechtsonder een halfrond tafeltje.

Het gewaad van de figuur (de ‘vrouw’ volgens de titel) is blauw; op de plek waar haar armen, borst en schoot zich zouden moeten bevinden zijn halfronde of hoekige vormen van een intense kobaltblauwe kleur geschilderd. Maar het opvallendst zijn de witte vormen, meest bollen, die het beeld doorsnijden en afdekken. Zit ze in een café waar veel gerookt wordt?

Zo te zien is het erg druk om haar heen; allerlei kleine, veelkleurige bolle, cilindrische en rechthoekige vormen dwarrelen om haar heen. Misschien zijn het de ‘verkleinwoorden en afkortingen’ van Léger waar deze vrouw middenin zit. De fragmenten van gesprekken, het gerammel van servies, de geuren van sigaretten en sigaren, kortom, de vele indrukken van de moderne tijd die Léger hier, dankzij zijn Rook-boven-de-daken-reeks, dynamisch weergeeft.

Op 22 maart, tijdens de excursie van Instituut Helikon naar museum Kröller-Müller, geef ik mijn lezing De ontdekking van de rook, over de kubistische periode in het werk van Fernand LégerInformatie en reserveren: zie Agenda

Rooksignalen

In de tijd dat Fernand Léger zijn serie Fumées sur les toits schilderde (1911-1912) kwam hij vaak in La Closerie des Lilas. Dit Parijse café was het verzamelpunt van jonge kunstenaars om er te discussiëren, te socialiseren, te drinken en te roken. De schilders, schrijvers en filosofen die elkaar hier ontmoetten wilden in hun werk afrekenen met de traditionele kunst. Ze zochten naar manieren om het gevoel van hun tijd uit te drukken.

La Vie Unanime, Poème, Jules Romains, 1908

Een van de dichters die hier kwam was Jules Romains. Hij had een zekere naam had gemaakt met zijn dichtbundel La Vie Unanime, Poème die in 1908 was verschenen. In de dichtbundel verheerlijkt Romains het Unanimisme, een gedachtegoed dat zich keert tegen het starre individualisme van het fin de siècle. Broederschap en solidariteit staan centraal in deze filosofie.

De dichter ervaart in de moderne stad de gemeenschappelijkheid met alle andere mensen. Rookpluimen vormen de verbindende factor tussen inwoners onderling en hun omgeving. Rookpluimen wijzen ook op een nieuwe tijd, een stralende toekomst. Romains dichtte onder andere:

De fabrieken stoten hun rookwolken uit
als vlaggen
en van hun schoorstenen
wapperen heroïsche zwarte pluimen.
Mijn jonge bloed spoort mij aan ze te volgen,
te marcheren met de massa huizen.
Mijn ziel strekt zich uit boven mij
en wappert als de rookpluimen…
Geliefde stad, mijn bewustzijn zal gaan
waar jouw rookpluimen gaan.

Het is niet bekend of Léger deze gedichten heeft gelezen. Maar hij heeft in de Closerie zeker gesproken met Romains en kennis gemaakt met diens gedachtegoed. Het moet een gevoelige snaar in Léger hebben geraakt, die zich na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde tot communist.

Fumées sur les toits, Fernand Léger, 1911

In de twintiger jaren was Léger, net als veel andere kunstenaars, gefascineerd door de dynamiek van de nieuwe tijd. De industrialisatie had het tempo van het dagelijks leven enorm veranderd. Overal was snelheid, lawaai, geuren, afbeeldingen, mensen. Léger probeerde dat dynamische gevoel te vatten in zijn schilderijenreeks Fumées sur les toits, een tiental schilderijen en tekeningen van het uitzicht uit zijn atelier over de daken van Montmartre.

In museum Kröller-Müller worden op de expositie Fernand Léger en de daken van Parijs grofweg drie ‘groepen’ onderscheiden in de reeks Fumées. De eerste schilderijen geven nog min of meer de werkelijkheid weer. We zien muren en daken met vensters en in de verte de torens van de Notre-Dame. De kleuren zijn vrij realistisch; bruine vlakken van de muren en grijze ‘zinken’ daken. Bolle, wittige rookwolken doorsnijden het beeld verticaal.

Fumées sur les toits, Fernand Lëger, 1911

De tweede groep, waartoe ook het recent ontdekte schilderij behoort, is veel kleurrijker en abstracter. De vierkante rode, blauwe en bruine vlakken zijn niet meer herkenbaar als muren of daken. Ze vormen een sterk contrast met de bolle, geelwitte vormen die nog steeds in een verticale ‘beweging’ omhoog gaan.

Fumées sur les toits, Fernand Léger, 1911-1912

In de derde groep zijn de vormen nog uitgesprokener en is het doek nog abstracter. De rookwolken zijn hier krachtige (hele of halve) bollen die een dynamisch contrast vormen met de vierkante, gekleurde vlakken.

Fumées sur les toits, Fernand Léger, 1912

Fumées sur les toits laat mooi zien hoe Léger, aan de hand van de rookpluimen boven de daken, de tijdgeest probeerde uit te drukken. Daarbij ontwikkelt hij steeds meer een eigen, kubistische vormentaal. Of hij bewust het Unanimisme van Romains en de zijnen omarmde is de vraag, maar hij voelde wel dat er een nieuwe kunstvorm nodig was, die de dynamiek – én het optimisme – van de nieuwe tijd weergaf.

Op 22 maart, tijdens de excursie van Instituut Helikon naar museum Kröller-Müller, geef ik mijn lezing De ontdekking van de rook, over de kubistische periode in het werk van Fernand Léger. Informatie en reserveren: zie Agenda

 

De rookwolken van Léger

Mijn eerste activiteit in het nieuwe jaar is de lezing De ontdekking van de rook, een lezing die ik maak in opdracht van instituut Helikon in Utrecht. Het draait in deze lezing om de kubistische schilderijen van Fernand Léger (1881-1955).

In het begin van de twintigste eeuw maakte Léger een reeks schilderijen in een eigen kubistische stijl, waarbij hij het uitzicht uit zijn atelier over de daken van Parijs als inspiratie nam. Deze schilderijen staan centraal in de expositie Fernand Léger en de daken van Parijs in museum Kröller-Müller. Mijn lezing vindt plaats tijdens een Helikon-excursie naar deze expositie in maart 2023.

Uitzicht vanuit een hotelkamer in Montmartre

Toen ik voor het eerst de titel Fernand Léger en de daken van Parijs hoorde, zag ik meteen het uitzicht voor me vanuit de mansarde van een hotelletje in Montparnasse. Omkaderd door het zolderraam ontvouwde zich daar een ‘kubistische’ compositie van zinken daken, een uitzicht waar Parijs zo beroemd om is. Ik kon me heel goed voorstellen hoe zo’n uitzicht Léger geïnspireerd moest hebben om zijn schilderijenreeks te maken.

Het verschil is dat ik in de zomer in Parijs was, terwijl Léger zijn grootste inspiratie haalde uit de rookwolken die tussen de daken en muurvlakken uit de schoorstenen omhoog kringelden. De schilderijen die hij in 1911-1912 van dit uitzicht maakte heten dan ook allemaal Fumées sur les toits; Rook boven de daken.

Léger zag een contrast tussen de platte vlakken van de muren en de daken en de bolle, plastische vormen van de rook. En contrast is wat een schilderij leven geeft, volgens Léger. ‘Contrast = dissonantie, en dus een maximaal expressief effect’, aldus Léger. Zijn kubistische rookwolken zijn gestapelde, bolle volumes die contrasteren met de platte, ‘dode’ rechthoeken van de muren en de daken. Die rechthoeken gaf hij leven door ze van felle kleuren te voorzien.

Rook boven de daken, Fernand Léger, 1911-1912

Dit contrast geeft zijn schilderijen een sterke dynamiek. Anders dan zijn tijdgenoten Picasso en Gris, die vooral de fragmentatie van de werkelijkheid weergeven in hun werk, is het werk van Léger heel dynamisch. Hij ervoer de ‘moderne tijd’ (het begin van de twintigste eeuw) ook als een dynamische tijd: ‘Het zicht door de deur van de treinwagon of de voorruit van een auto, in combinatie met de snelheid, heeft het gewone uiterlijk van de dingen veranderd. Een moderne mens registreert honderd keer meer zintuiglijke indrukken dan een achttiende-eeuwse kunstenaar.’

De trap, Fernand Léger, 1914

Na de reeks Fumées sur les toits zal Fernand Léger zich nog verder bekwamen in het werken met contrast op zijn doeken. Hij maakt de reeks Contrastes de formes, waarin alleen maar felgekleurde bollen en cilinders te zien zijn in een dynamische compositie. Het veelvuldig gebruik van cilindrische vormen leverde hem de bijnaam tubiste op.

Studie voor Le Grand Déjeuner, Fernand Léger, 1921, potlood op papier

Na de Eerste Wereldoorlog keren in zijn werk de menselijke figuren weer terug, zij het in vereenvoudigde vorm. In de tekeningen die hij in 1921 als voorstudie maakt voor zijn schilderij Le Grand Déjeuner zie ik in de golvende haren van de vrouwen nog de rookpluimen terug, die boven de daken van Parijs zweefden. Door de ontdekking van de (plastische kwaliteiten van) rook heeft Léger zijn krachtige en ontroerende vormentaal kunnen ontwikkelen.

Mijn lezing De ontdekking van de rook zal plaatsvinden tijdens de Helikon-excursie naar museum Kröller-Müller op woensdag 22 maart. Informatie en reserveren: zie Agenda.