Bruno’s bronnen

 

Bruno Schulz gaat met me op de loop. Dertig jaar geleden maakte ik kennis met zijn magische verhalen en nu ik ze opnieuw lees, betoveren ze me weer. Ik ontdek ook veel nieuwe bronnen met informatie over het leven en het werk van Bruno Schulz. Zo werd de facebook-post die ik op 20 maart plaatste over mijn eerste Schulz-blog geliket door… Bruno Schulz! Dat is een actieve Poolse facebookgroep, die allerlei berichten over Bruno Schulz plaatst.

Zelfportret, 1920, Bruno Schulz

Op deze facebookpagina las ik dat op 6 maart in Sopot, een Poolse badplaats aan de Oostzee, de expositie ‘Bruno Schulz onder kunstenaars van zijn tijd’ werd geopend, waar Schulz’ schilderijen en tekeningen te zien zijn. Helaas moest de expositie tien dagen later alweer gesloten worden door de corona-Pandemie. (NB Eén van de verhalen van Schulz heet ‘Pan’; over een zwerver die in een geheime uithoek van de tuin tussen het onkruid leeft.)

Ik ontdekte ook dat de wandschilderingen, die Schulz kort voordat hij in 1942 werd vermoord onder dwang maakte voor de kinderkamer van SS-Hauptscharführer Felix Landau, nu in het bezit zijn van Yad Vashem, zeer tot ongenoegen van de Poolse autoriteiten, die dit kunstwerk beschouwen als hun cultureel erfgoed. In de sprookjesfiguren portretteerde Schulz zijn vader en zichzelf.

Sneeuwwitje, fragment van wandschildering van Bruno Schulz, 1941-1942. Tweede dwerg van links heeft het gezicht van Schulz’ vader

Op mij komt deze bestemming van Schulz’ wandschilderingen heel terecht over, want hoewel Schulz geldt als een van de vernieuwers van de Poolse literatuur in het interbellum, word ik vooral geïntrigeerd door de Joodse elementen in zijn verhalen. Of beter gezegd: voor mij spreekt er geen traditioneel christelijk (Pools) wereldbeeld uit zijn werk, maar ik voel in zijn verhalen een voor-christelijk bewustzijn, dat misschien wel Joods is.

Bij Schulz is niet de moeder maar de vader de belangrijkste figuur van de vertelling. Samen met vader bladert het kind door een boek:

‘Het Boek… Ergens in de prille kindertijd, in de eerste dageraad van het leven zag de horizon helder van zijn zachte licht. In volle pracht lag het op vaders bureau, en hij verdiepte zich er stil in en wreef met een belikte vinger geduldig langs de bovenkant van de overdrukplaatjes – …’

Zo tovert vader kleuren tevoorschijn (‘een gewimperd randje van een pauweoog’). Ook later zal vader – met zijn geleerdheid die tot razernij leidt – kleur in het leven aanbrengen, onder andere door allerlei vogels te gaan kweken, terwijl moeder en de andere vrouwen in de verhalen (vooral de verleidelijke dienstmeid Adela) de lezer weer met twee voeten op de aarde zetten.

Vader gaat ook discussies aan met de Schepper. Terwijl hij een vrouwenbeen van een van de naaistertjes in zijn stoffenwinkel bewondert, zegt hij:

‘Als ik, verstoken van respect voor de Schepper, me met kritiek op de schepping zou willen amuseren, zou ik uitroepen: “Minder inhoud, meer vorm!” Ach, wat zou zo’n afname van de inhoud de wereld opluchten!…’ .

In zijn prachtige tirade ‘Het traktaat van de mannequins of het Tweede Scheppingsboek’, die hierop volgt, daagt vader de Schepper Demiurgos nog verder uit. Vader wil zelf kunnen scheppen, maar dan geen volmaakte figuren, maar figuren

‘… gemaakt voor één keer. Als het mensen worden, geven we hun bijvoorbeeld slechts één kant van het gezicht, één arm, één been, dat been namelijk dat ze voor hun rol nodig hebben.’

In het laatste hoofdstuk van de bundel ‘De Kaneelwinkels’ keren vaders eigen creaties terug; de nazaten van de vogels die hij op zolder kweekte en die door Adela weg waren gejaagd. Het zijn misbaksels geworden:

‘Het waren reusachtige bossen veren, slordig volgepropt met bedorven ingewanden.’/…/’Andere deden denken aan gebochelde, kale, gecrepeerde kamelen. Weer andere ten slotte waren klaarblijkelijk van een of andere papiersoort gemaakt, van binnen leeg, maar van buiten getooid in de prachtigste kleuren.’

Maar misschien wel het belangrijkste kenmerk van het werk van Schulz, en in ieder geval het kenmerk dat ik het meest bewonder, is het primaat van het woord. Het woord brengt de werkelijkheid voort en niet andersom, aldus Schulz. En het woord heeft een diepe, mythologische betekenis, die aan het licht treedt als het ‘aan zichzelf wordt overgelaten’, als het poëtisch wordt gebruikt. En dat is wat Schulz doet; hij creëert met zijn woorden een prachtige, poëtische werkelijkheid.

Of dit Joodse karakteristieken zijn (de man als buitenissige figuur die in discussie gaat met God, en het woord als schepper van de werkelijkheid) weet ik niet. Ik had hierover graag gesproken met mijn gastvrouw in Israël, waar ik zonder coronacrisis nu op bezoek zou zijn geweest. Het ‘Verzameld werk’ van Schulz lag al klaar als cadeau voor haar. Zij is literatuurwetenschapper en had mij ongetwijfeld meer kunnen vertellen over de (vermeende) Joodse karakteristieken van Schulz’ verhalen.

Nu moet ik wachten tot we weer kunnen reizen. Volgend jaar in Jeruzalem.

Op 1 april zet ik weer een nieuw voorleesfilmpje online. Het is te zien via de link ‘Klik hier voor de voorleesfilmpjes’ bovenaan op de homepage van manvantaal.com. Elke woensdag in april ververs ik die link voor een nieuw filmpje.

Afbeelding boven dit blog: illustratie uit ‘Sanatorium Clepsydra’, Bruno Schulz, 1937

No comment yet, add your voice below!


Add a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *