Heuvelbogen

In een van de vitrines op de expositie Henry Moore, Vorm en Materiaal ligt een kleine maquette van glanzend gepolijst brons; Maquette for Hill Arches uit 1972. Het elegante, open ontwerp lijkt bijna een sieraad uit de etalage van een juwelier, maar het is het model voor een grote sculptuur die Henry Moore maakte voor het terrein waar hij op uitkeek vanuit zijn atelier in Perry Green.

Hij had dit stuk land begin zeventiger jaren aangekocht. Op het land lag een berg puin afkomstig van een grindafgraving in de buurt. Op deze kunstmatige, piramidevormige heuvel, zo’n vijfhonderd meter bij het atelier vandaan, wilde Moore een sculptuur maken. Een beeld dat paste bij de omgeving en dat zich met een open structuur zou aftekenen tegen de lucht.

Maquette for Hill Arches, 1972, brons

De Maquette for Hill Arches is een geraffineerde vorm van twee halfopgerichte bogen met een rechthoekige dwarsbalk aan de onderkant, een soort stijgbeugels die naar elkaar toe neigen. Onder de overkoepelende vorm van deze twee stijgbeugels liggen twee vormen; opnieuw een stijgbeugel die bijna horizontaal ligt en daarnaast een grote bol met een holte erin.

Anders dan bij Sheep Piece, de ronde, volle sculptuur die Henry Moore in 1971 ontwierp voor een schapenweitje dicht bij het atelier, hebben de Hill Arches geen duidelijke organische vormen. Mogelijk is Moore bij de totstandkoming van dit beeld op deze locatie – een berg steengruis in een veld – geïnspireerd door zijn jeugdherinneringen aan Castleford, het mijnwerkersstadje waar hij opgroeide. Daar tekenden zich aan de horizon grote, piramidevormige terrils af; kunstmatige bergen steengruis afkomstig uit de mijnen. Hij was erg onder de indruk van de monumentaliteit van deze bergen.

Terril in de omgeving van Castleford, ca. 1900

Op een oude foto is een monumentale terril te zien. Boven de berg lopen kabels waaraan twee bakken hangen met een boogvormige constructie. Eén van de bakken is gekanteld en stort de inhoud uit over de top van de berg. Misschien dat de vorm van deze mijnbouwwerktuigen een rol heeft gespeeld bij het opvallende ontwerp van de Hill Arches. In de ‘stijgbeugels’ zou je de boogvormige constructies en de bakken kunnen zien die aan kabels naar de top van de berg bewogen.

Hill Arches, brons, 1973, Outdoor works at Perry Green, Henry Moore Foundation collection

In 1973 werd de bronzen sculptuur Hill Arches geplaatst op de kunstmatige berg op Henry Moore’s land in Perry Green, maar hij was niet tevreden. Ook al waren de bogen drie meter hoog, hij vond ze vanuit zijn atelier toch te veel lijken op een groepje verdwaalde schapen. De sculptuur werd dichter bij het atelier geplaatst en daar kan de bezoeker om de sculptuur heen lopen en erin gaan om zo de vormen van de Hill Arches fysiek te ervaern.

Hill Arches bij de Karlskirche, Wenen, 1978

De mooiste locatie voor de Hill Arches is misschien wel die aan de voet van de Karlskirche in Wenen. In de zeventiger jaren wilde Moore die stad een sculptuur schenken. In samenwerking met de Deense architect Sven-Ingvar Andersson, die een ontwerp maakte voor de Karlsplatz, kwam hij tot een prachtige plaatsing. Het beeld ligt excentrisch in een grote, ovale vijver op het plein voor de achttiende-eeuwse Karlskirche. De sierlijke bronzen bogen van de Hill Arches worden weerspiegeld in het water van de vijver én in de barokke koepel van de Karlskirche. Een prachtige verbinding tussen sculptuur en architectuur.

Op 4 juli geef ik mijn lezing Henry Moore – Verbinding in de Bibliotheek Haagse Hout, Den Haag. Op 26 en 27 augustus in De Beeldhouwwerkplaats, Den Haag. Informatie en reserveren: zie Agenda.

Trouw aan het materiaal

Henry Moore werd in zijn studietijd gegrepen door de, in die tijd revolutionaire, gedachte van truth to material. Deze gedachte ging ervan uit dat een kunstenaar als het ware een dialoog aangaat met zijn materiaal. Het gaat er niet om een van tevoren bedacht concept aan het materiaal op te leggen, maar om het beeld al werkend te laten ontstaan. Daarbij zijn de specifieke kwaliteiten van de soort steen, hout of metaal mede bepalend voor de uiteindelijke vorm van het beeld. De kunstenaar is ‘eerlijk naar’, of ‘trouw aan’ het materiaal.

Bij Moore vertaalde die trouw aan het materiaal zich ook in zijn keuze voor de steensoorten waar hij mee werkte. Hij koos voor ‘inheemse’ materialen, dat wil zeggen steensoorten die in Engeland gedolven werden. ‘Ik maakte er een punt van om inheemse materialen te gebruiken omdat ik dacht dat ik, als Engelsman, onze stenen zou moeten begrijpen. Ze waren goedkoper en ik kon naar een steenhouwer gaan en willekeurige stukken kopen. Ik probeerde Engelse stenen te gebruiken die nog niet eerder voor beeldhouwkunst waren gebruikt.’

Reclining Figure, Henry Moore, 1929, Hornton Stone. Foto: Henry Moore Foundation

Moore hield van de weerbarstigheid en ruwheid van die materialen en liet die karakteristieken ook terugkomen in zijn sculpturen. In 1929 maakte hij zijn eerste Reclining Figure uit Hornton Stone, een roestbruine kalksteensoort uit Oxfordshire. Het zou zijn favoriete inheemse steen worden; hiermee kon hij zijn beelden een ‘steenachtigheid’ geven die hij zo bewonderde in de pre-Colombiaans Mexicaanse kunst. ‘Sculptuur in steen moet eruit zien als steen, hard en geconcentreerd. Steen eruit laten zien als vlees en bloed, haar en kuiltjes, lijkt meer op het werk van een goochelaar’, aldus Henry Moore.

Andere materialen van Engelse bodem die Henry Moore gebruikte, waren onder andere Portland Stone, Hopton Wood Stone en Cumberland Alabaster. Van dit laatste materiaal maakte hij in 1931 de sculptuur Composition, waarin een vrouwentors te ontdekken valt. De materialen die hij weghakte voor deze figuur bewaarde hij en drie jaar later maakte hij daarmee de verbluffende Four-Piece Composition: Reclining Figure.

links: Composition, 1931, Cumberland Alabaster, en rechts: Four-Piece Composition: Reclining Figure, 1934, Cumberland Alabaster. Foto: HMF

Na de oorlog ging hij vaker in brons werken, maar een opdracht in 1955 gaf hem de kans om met dé inheemse steensoort van Nederland te gaan werken: Baksteen. Het Bouwcentrum in Rotterdam was zeven jaar na de oprichting in 1948 aan uitbreiding toe. Voor de nieuw te bouwen vleugel aan het Weena schonk de vereniging Nederlandse Baksteenindustrie een wandreliëf dat uiteraard moest worden gemaakt van baksteen. Architect Joost Boks zocht contact met Henry Moore, die op dat moment in Londen aan het experimenteren was met wandsculpturen, gehakt uit Portland Stone.

Beeld uit ‘Henry Moore: Wall Relief No. 1’, een documentaire van Sculpture International Rotterdam, 2012

Moore deed allerlei voorstudies. Hij ontdekte dat Nederlandse bakstenen kleiner waren dan de Engelse en zich beter leenden voor plastische vormen. Hij maakte een ontwerp dat architect Boks vertaalde in constructietekeningen met bewapeningen voor de uitstulpende vormen. Het grappige is dat het Bouwcentrum voor deze muur moest teruggrijpen op ‘ouderwets’ metselwerk, terwijl het meestal modernere, geïndustrialiseerde technieken propageerde. Er werden twee oudere, ervaren metselaars gevonden die in staat waren om de organische vormen van Moore te realiseren.

Wall Relief No. 1, de ‘Muur van Moore, Henry Moore, 1955, baksteen

Toen de ‘Muur van Moore’ bijna klaar was, kwam de kunstenaar persoonlijk langs om de laatste sculpturale aanpassingen te doen, maar dat was niet nodig. De metselaars hadden zijn ontwerp perfect uitgevoerd. Nu is Nederland een uniek beeldhouwwerk van Henry Moore rijk, opgetrokken uit dé inheemse Nederlandse steen: Baksteen.

Mijn eerstvolgende lezing Henry Moore – Verbinding is op 18 juni voor het Sculpture Network in museum Beelden aan Zee. Informatie en reserveren: klik HIER.

Daarna ga ik op 26 juni met de lezing naar Zwolle voor de Zwolse Kunstvrienden. Informatie: klik HIER